Pages

maandag 13 december 2010

Halsema relatief populairst in verkiezing Politicus van het Jaar

Geert Wilders (PVV) kreeg in de verkiezing voor de Politicus van het Jaar van EenVandaag de meeste stemmen: 17,5% van de 30.000 deelnemers aan de verkiezing van het programma kozen voor de PVV-leider. Femke Halsema (GroenLinks) wist in verhouding tot het stemmenaantal van haar partij de meeste stemmen binnen te halen. Naast Halsema wisten ook Roemer (SP), Wilders en een aantal CDA-politici relatief veel stemmen te trekken in de Eenvandaag peiling.

Hoewel het binnenhalen van de meeste stemmen natuurlijk een knappe prestatie is, zegt dat niet noodzakelijkerwijs iets over de statuur van een politicus. De leider van een grote partij heeft immers een grotere schare sympathisanten dan die van een kleine. Als alle VVD-stemmers bij de laatste verkiezingen op Rutte zouden hebben gestemd bij de verkiezing van Politicus van het Jaar, zou hij deze ruim hebben gewonnen. De leider van een kleinere politieke partij zal relatief minder stemmen halen. Het is dus informatiever om te kijken naar de verhouding tussen het aantal stemmen bij de Politicus van het Jaar-verkiezing en het aantal stemmen bij de laatste Kamerverkiezingen. Op deze manier zie je welke politicus meer en welke minder persoonlijke stemmen kreeg bij de Politicus van het Jaar verkiezingen, dan je op basis van het stemmenaantal bij de verkiezingen zou verwachten.


De grafiek bevat het percentage van de stemmen in de Beste Politicus verkiezing gedeeld door het percentage van de stemmen voor de bijbehorende partij tijdens de laatste verkiezingen (voor de top-10 en Cohen). Halsema kreeg ruim anderhalf keer zoveel stemmen bij EenVandaag als GroenLinks bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen, terwijl Rutte het met iets minder dan 80% van de VVD-score bij de Tweede Kamerverkiezingen moest stellen. Bij het CDA en de PvdA zijn meer politici in de top-10 terecht gekomen. Voor hen is het stemmenpercentage van de partij gelijkelijk verdeeld (bij CDA gedeeld door 5, bij PvdA gedeeld door 3); daardoor is de bij hen vermelde verhouding eerder een over- dan een onderschatting van hun populariteit.

Het is overigens problematisch om op basis van de EenVandaag peiling iets te zeggen over de voorkeuren het gehele electoraat. Het EenVandaag Opiniepanel is een zogenaamd zelf-geselecteerd panel: iedereen kan zich opgeven. Dit betekent dat sommige groepen oververtegenwoordigd zijn in de steekproef. Hoewel dit door weging deels gecorrigeerd kan worden, zullen bepaalde groepen waarschijnlijk oververtegenwoordigd blijven in de uiteindelijke uitslag. In het geval van de verkiezing van de Politicus van het Jaar komt daarbij dat mensen actief is opgeroepen om deel te nemen aan de 'verkiezing', waardoor de kans op een vertekend resultaat nog groter is. Dit wil niet zeggen dat de resultaten van het Opiniepanel noodzakelijkerwijs afwijken van de mening van het gehele electoraat: dat is onbekend.

vrijdag 3 december 2010

Hoe meer peilingen, hoe beter: een analyse van de steun voor de coalitiepartijen

De aanhang van de coalitiepartijen VVD, CDA en PVV is sinds het aantreden van het kabinet gestegen, maar in de laatste maand stabiel. Die trend valt te ontwaren uit de peilingen van de Politieke Barometer, Peil.nl en TNS NIPO, als je alle gegevens bij elkaar neemt. Vanaf de presentatie van het regeerakkoord was er een stijging van de steun voor de regeringspartijen, maar deze stijging vlakte vanaf eind oktober af. De affaire-Lucassen laat wel een verschuiving binnen de coalitie zien: de PVV verloor, terwijl het CDA won. De VVD steeg al sinds de zomer, maar lijkt wat af te vlakken.

De bovenstaande conclusies trek ik op basis van een analyse van alle peilingen sinds de verkiezingen van de Politieke Barometer, Peil.nl en TNS NIPO. In de onderstaande figuur zijn de percentages voor VVD, PVV en CDA in elke peiling weergegeven met gekleurde bollen. Met behulp van een door Simon Jackman ontwikkelde methode, kun je per dag berekenen wat de procentuele steun voor een partij of combinatie van partijen is, waarbij je al deze gegevens meeneemt. Peilingen zijn misschien wel onzeker en overschat, maar toch geldt: hoe meer je er hebt, hoe meer we weten.

Gekleurde bollen geven peilingen van de Politieke Barometer (blauw), Peil (rood) en TNS Nipo (groen). De zwarte lijn geeft de gemiddelde verwachting na 1 miljoen MCMC simulaties, het grijze gebied is een 95% waarschijnlijkheidsinterval. 


De methode werkt ongeveer als volgt. We gaan er vanuit dat de werkelijke steun voor de coalitie op een bepaalde dag wordt gemeten door de peilingen. Die hebben een foutmarge, omdat ze niet iedereen naar hun stemgedrag vragen, maar slechts 1000 of 1500 mensen (Peil.nl en de Politieke Barometer geven geen precieze aantallen per peiling, ik heb gerekend met 1500 respectievelijk 1000 respondenten). Als een peiling met 1000 mensen schat dat de coalitie 50% steun heeft, dan kun je er in 95% van de gevallen vanuit gaan dat de 'echte' steun ergens tussen de 47% en 53% ligt. Als er op een dag geen peiling is, gaat het model er vanuit dat de steun voor de coalitie gelijk is aan die van gisteren plus of minus een klein beetje ("random walk"). Hoe langer een peiling in het verleden ligt, hoe meer afwijkingen er kunnen zijn: mensen kunnen immers van mening veranderen. Als er weer een nieuwe peiling komt, wordt de schatting weer preciezer: we hebben immers weer meer gegevens over de stemvoorkeuren van mensen. Op deze manier kun je met behulp van een Markov Chain Monte Carlo (MCMC) model voor elke dag sinds de verkiezingen een inschatting maken van de steun voor de coalitiepartijen.

De bovenstaande figuur geeft aan dat er best wel wat onzekerheid is over de precieze steun voor de coalitie. De gemiddelde verwachting wordt weergegeven door de zwarte lijn, maar eigenlijk weten we maar met 95% zeker dat de steun voor de coalitiepartijen ergens in het grijze gebied ligt. Daarbij gaat dit model er ook nog vanuit dat de peilingbureaus de steun voor VVD/PVV/CDA niet stelselmatig over- of onderschatten ("huiseffecten") en dat ze net zo nauwkeurig zijn als je op basis van willekeurige steekproeftrekking kunt verwachten ("designeffecten"). Als je die aannames loslaat, blijft dezelfde ontwikkeling te zien, maar is de onzekerheidsmarge groter. In zekere zin geeft onderstaande figuur het meest rooskleurige beeld: de werkelijke onzekerheidsmarges zijn eerder groter dan kleiner.

Desalniettemin geven dit soort analyses toch meer informatie dan 'losse'  peilingen. Door het bundelen van informatie weten we meer over de 'echte'  voorkeuren van kiezers. Daarnaast laat het zien welke onzekerheden er zijn - en dat het dus onzin is om verschuivingen van enkele zetels in peilingen met ingewikkelde of simplistische verklaringen te duiden: grote kans dat er helemaal niets aan de hand was.

In volgende posts zal ik meer schrijven over het beeld van individuele partijen en laten zien wat er gebeurt als je zogenaamde 'huiseffecten' van peilingsbureaus meeneemt in de analyse.

maandag 15 november 2010

Een veroordeeld Kamerlid is ook gekozen

Zesentachtig procent van de respondenten in een peiling van Maurice de Hond vindt dat iemand die voor ontucht is veroordeeld geen Kamerlid zou mogen worden.  Een 'viezerik' hoeven we blijkbaar niet. Dat roept de vraag op of überhaupt een veroordeelde crimineel tot Kamerlid zou mogen worden gekozen. Wie wil er immers een moordenaar in de Kamer? Los van de afschuw over het plegen van een moord, zou dit voor nabestaanden pijnlijk kunnen zijn.

De wet biedt de mogelijkheid om iemand die tot een gevangenisstraf van een jaar of langer is veroordeeld het actief en passief kiesrecht (tijdelijk) te ontnemen. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij oorlogsmisdadigers. Deze straf wordt echter maar zelden opgelegd, zelfs niet aan de moordenaar van Theo van Gogh. Iemand blijft immers onderdeel van de maatschappij, ook als gestrafte. Na het uitzitten van de straf moet iemand weer actief gaan deelnemen. Daarbij hoort het recht om te kiezen en gekozen te worden. Levenslange uitsluiting van het kiesrecht past niet, net zo min als levenslange gevangenisstraf, behalve voor de meest wrede misdaden.

Bedenk dat Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Pieter Jelles Troelstra en Hans Janmaat als veroordeelden in de Kamer hebben gezeten. Waren hun daden zo abject dat zij geen goede volksvertegenwoordigers meer konden zijn? Gezien het feit dat ze zijn veroordeeld voor majesteitsschennis, het beledigen van een officier van justitie en discriminatie, is dat maar zeer de vraag. En wie moet dan beoordelen of een misdaad te erg is? Het is terecht dat de rechter hierin zeer terughoudend is. Je kunt het ook omdraaien: de gedragingen waarvoor het PVV-Kamerlid Lucassen niet door de rechter veroordeeld is (zijn gedrag in een wijk in Haarlem) lijken minstens zo bezwaarlijk voor zijn functioneren als Kamerlid als de ontuchtzaak. We hebben daarom een beter systeem om te beoordelen of iemand een geschikte volksvertegenwoordiger is: verkiezingen.

Wie niet wil dat er veroordeelden in de Kamer zitten, moet er niet op stemmen. Als u niet gediend bent van het gedrag van de heer Lucassen dan kunt u (de volgende keer) op een ander stemmen. Voorwaarde is wel dat partijen hun kandidaten goed screenen en actie ondernemen mocht er iets ongewensts verzwegen zijn. Zowel bij de screening als de actie achteraf lijkt de PVV vanuit dat perspectief tekort geschoten. Maar dat is aan Lucassen zelf, de PVV en de kiezers op die partij. Nu de partij er, naar het lijkt door de omstandigheden ingegeven, voor kiest om Lucassen in de fractie te gedogen, is het bij volgende verkiezingen aan de kiezer om hierover te oordelen.

Als de kiezer net als ik vindt dat het gedrag van de heer Lucassen hem ongeschikt maken als volksvertegenwoordiger, dan beslist hij bij de volgende stembusgang over zijn lot. Natuurlijk is dit systeem niet perfect, maar het is beter dan het alternatief, waarbij de rechter beslist over iemands geschiktheid of waarbij alle veroordeelden worden buitengesloten. 

donderdag 28 oktober 2010

Stemgedrag bij regeringsverklaring: kloof oppositie-coalitie

Het stemgedrag van partijen betreffende de moties die zijn ingediend bij het debat over de regeringverklaring laten een duidelijke kloof tussen oppositie en coalitie zien. Aan de kant van de oppositie staan SP, GroenLinks, D66, PvdA en (iets verder weg) de ChristenUnie. Het ‘regeringskamp’ wordt naast VVD en CDA bevolkt door PVV en SGP. Hoewel er enkele verschillen zijn tussen de regeringspartijen en hun gedoogpartner PVV stemmen zij toch in 74% van de niet-unanieme stemmingen gelijk. De overeenkomst tussen oud-coalitiegenoten CDA en PvdA is 47%.

Stemgedrag regeringsverklaring (1-dimensionaal)
(lijnen geven 95% credibility interval aan)
Op basis van het stemgedrag van partijen kun je een schatting maken van hun ‘ideaalposities’: de onderliggende verschillen van inzicht die ten grondslag liggen aan het stemgedrag. Het eendimensionale model hieronder afgebeeld is behoorlijk accuraat: met behulp van deze partijposities (en bijbehorende posities van elke motie) kun je 88,8% van de stemkeuzes correct voorspellen.
Aan de linkerkant van het spectrum staan achtereenvolgens PvdD, GroenLinks, PvdA, D66, SP en ChristenUnie. De laatste partij staat al iets verder naar het centrum. Aan de rechterzijde van het spectrum staan SGP, VVD, CDA en PVV. Dit stemgedrag lijkt sterk op dat in het vorige parlement, met een belangrijk verschil: PvdA en CDA staan nu duidelijk verder uit elkaar.
Het eendimensionale model is echter niet ‘perfect’. Zo is er een aantal stemmingen waarin PVV en SP (en andere linkse partijen) samen optrekken, bijvoorbeeld de PVV-motie over een ceremonieel Koningschap. Daarin wijkt het stemgedrag af van het dominante patroon. Om dit mee te kunnen nemen is ook een tweedimensionaal model gemaakt. Dit model voorspelt 92,9% van de stemkeuzes correct (de verbetering zit met name bij de PVV). Hierin is op de horizontale as hetzelfde beeld te zien als in het eendimensionale model, maar zien we op de verticale as binnen het rechtse blok een verschil tussen CDA, VVD en SGP aan de ene kant en de PVV aan de andere kant. Dit komt door een aantal stemmingen waarin PVV optrekt met één van de oppositiepartijen (met name SP en PvdD).
De bovenstaande modellen zijn gemaakt op basis van een zeer klein aantal stemmingen (22, waarvan 3 unaniem). Het geeft dus nog geen definitieve stempatronen. Maar als beeld indicatief zou zijn voor wat komen gaat, betekent dit dat er ondanks de bijzondere regeringsconstructie qua stemgedrag weinig nieuws onder de zon is.

dinsdag 26 oktober 2010

Woordkeus regeringsverklaring: Rutte-I versus Balkenende-IV

"Dit kabinet wil minder regels voor Nederlandse bedrijven." Deze zin is wellicht het meest typerend voor de regeringsverklaring die premier Rutte voorlas in de Tweede Kamer. Dit blijkt uit een vergelijking van het woordgebruik in deze regeringsverklaring met die van Balkenende-IV. In plaats van "een samenleving waarin wij samen moeten werken en samen moeten leven", besteedt Rutte-I in zijn verklaring aandacht aan "zorg, onderwijs, maar ook minder moeten gaan doen".

Onderstaande figuur bevat een analyse van het woordgebruik in beide regeringsverklaringen. Woorden die bovenaan de figuur staan, worden relatief vaak in de tekst van Rutte gebruikt, woorden onderaan juist door Balkenende (IV). Hoe hoger of lager de positie, hoe meer onderscheidend een woord is. Van woorden die in de grijze vlakken staan weten we met 90% zekerheid dat ze onderscheidend zijn voor het taalgebruik van de beide regeringen. Woorden die meer naar rechts staan, worden vaker gebruikt. Elke grijze stip staat voor één of meer woorden; de belangrijkste zijn gelabeled.



De woorden die door de beide premiers worden gebruikt reflecteren in het algemeen de politieke keuzes die worden gemaakt. Het motto van kabinet Balkenende-IV werd door de toenmalige premier vaak gebruik: "samen werken, samen leven". Rutte noemt zorg en onderwijs concreet, maar zegt ook vaak dat we het met "minder moeten gaan doen". Daarnaast besteedde Rutte relatief veel aandacht aan "regels voor bedrijven", de "crisis" en het "Nederlandse" karakter van een aantal zaken. Opvallende afwezige bij Rutte zijn woorden rondom immigratie en integratie. Hij noemt dit soort woorden wel, maar niet significant vaker dan Balkenende. Zijn echte aandacht gaat uit naar de economische thema's.

maandag 11 oktober 2010

Kies voor de liberale democratie

Dit artikel is geschreven samen met Simon Otjes. Het verscheen eerder in een licht bewerkte versie in De Helling

GroenLinks is voortgekomen uit de democratiseringsbewegingen van de jaren zestig en zeventig. De vier partijen die in 1989 GroenLinks vormden waren een direct product van deze bewegingen of waren hier sterk door gevormd. Dus toen de partij in 1991 haar doelstellingen formuleerde, was het niet opmerkelijk dat ze de eerste hiervan “een democratische rechtsstaat, waarin individuele vrijheden zijn gewaarborgd en alle ingezetenen gelijke politieke rechten hebben” was. Sindsdien heeft het denken binnen GroenLinks over democratisering echter vrijwel stilgestaan. Nog steeds echoot GroenLinks in haar nieuwe programma van uitgangspunten “het democratisch ideaal van gelijke zeggenschap voor iedereen” uit de jaren zeventig. De samenleving is in de laatste twintig jaar echter radicaal veranderd: een grote groep burgers wordt steeds cynischer over de politiek en maatschappelijke tegenstellingen worden steeds sterker. De praktische voorstellen van GroenLinks op het gebied van democratisering zijn wel veranderd, maar de visie op democratie bleef achter. Dit is de GroenLinkse democratieparadox: de kampioen van vrije meningsvorming en medezeggenschap houdt zelf welhaast dogmatisch vast aan mantra’s over participatie uit de jaren zestig.

In het veelzijdige debat over democratie kunnen sinds de 18e eeuw ruwweg twee tradities onderscheiden worden. In de republikeinse democratische traditie staat directe participatie centraal. Typische exponent van deze stroming zijn Rousseau en Spinoza, maar deze traditie heeft haar wortels in de Atheense democratie. Het centrale idee is dat mensen zelf invloed moeten uitoefenen op beslissingen die hen aan gaan. Volkssoevereiniteit is de enige legitieme basis voor besluitvorming. Het volk –in de praktijk de meerderheid van het volk– heeft het absoluut voor het zeggen. De macht van het volk wordt niet beperkt door grondwettelijke principes die individuele rechten zouden kunnen beschermen tegen de “tyrannie van de meerderheid”. Volkssoevereiniteit kan op twee manieren worden vormgegeven. Eén manier is om mensen zelf mee te laten beslissen over zaken die hen aangaan. Dat kan door referenda, burgerinitiatieven en inspraakrondes, maar ook door inspraak via ondernemingsraden of medezeggenschap op scholen. Besluitvorming moet zo dicht mogelijk plaats vinden bij de burgers. Zo kunnen burgers direct participeren in het politieke proces: participatiedemocratie. Een andere manier is om burgers directe invloed te geven over de verkiezing hun leiders. Dat kan door burgers te laten stemmen over de verkiezing van burgemeesters, rechters, het staatshoofd of de regeringsleider en door hen meer invloed te geven op de samenstelling van het parlement via voorkeursstemmen of districten. Hierbij staat de vraag centraal wie er moet regeren: personendemocratie. De laatste tien jaar zien we in toenemende mate een verschil tussen rechtse populisten die voorstander zijn van personendemocratie en linkse partijen die het ideaal van de participatiedemocratie voorstaan. Slechts één partij, D66, verenigt de ideeën van de participatiedemocratie en de personendemocratie.

De liberale democratische traditie verzet zich tegen het idee van de absolute volkssoevereiniteit. Liberale democraten als Madison en Popper menen dat de bescherming van individuele vrijheden centraal moet staan in een democratie. Deze traditie heeft haar wortels in de Verlichting. Dat betekent dat de macht van de overheid beperkt moet worden en dat binnen de overheid verschillende organen elkaar via checks and balances in toom moeten houden. Dit kan door een sterke scheiding der machten op het nationale niveau, waarbij het kabinet en het parlement een eigen rol hebben en onafhankelijke rechters wetgeving kunnen toetsten aan de grondwet. Ook een heldere verticale scheiding van bevoegdheden tussen gemeente, provincies en het Rijk kan hier aan bijdragen. De kern van democratie is volgens liberale democraten dat het volk wordt beschermd tegen verkeerde beslissingen of incompetente leiders, met name waar het hun burgerrechten betreft. Daarom moet de macht worden verdeeld: macht vraagt om tegenmacht.

In de praktijk vormt elke visie op democratie een mengeling van republikeinse en liberaleargumenten. Binnen een liberaal systeem is namelijk best ruimte voor participatie en de meeste voorstanders van de republikeinse traditie zijn ook voor grondwettelijke bescherming. De vraag is waar je het zwaartepunt legt: bij volkssoevereiniteit of bij checks and balances.



Beide tradities zijn terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks. Van alle verkiezingsprogramma’s van GroenLinks hebben we de concrete voorstellen en de argumentatie op het gebied van democratisering ingedeeld in vier categorieën (liberale democratie, participatiedemocratie, personendemocratie en overig, zoals decentralisatie en efficiëntie). Hier kijken we naar de verhouding tussen argumenten uit de eerste drie categorieën. Er is daarbij een opvallend verschil tussen de overwegingen en de concrete programmapunten (zie figuur 1).Van oudsher is de republikeinse traditie dominant in de programma’s en dan vrijwel uitsluitend in de smaak van de participatiedemocratie. Het aandeel van programmapunten die kunnen worden geschaard onder de noemer ‘participatiedemocratie’ neemt echter af. In 1998 was iets meer dan zeventig procent van de voorstellen gericht op het vergroten van de participatie, in 2010 was dit nog iets meer dan de helft. Als we kijken naar de overwegingen die in de programma’s worden genoemd is echter een ander patroon zichtbaar. Participatiedemocratische overwegingen waren dominant, behalve in de periode 2002-2003. In het manifest van 2003 werd een stevige liberaaldemocratische kritiek op de Fortuynrevolte werd geleverd. In de programma’s van 2006 en 2010 verdwenen deze overwegingen echter weer grotendeels. Ook in de programma’s van uitgangspunten van 1991 en 2009 wordt het ideaal van de participatiedemocratie gehuldigd. Het idee van een personendemocratie is bij GroenLinks vrijwel afwezig: alleen het voorstel om de voorkeursstem zwaarder te laten wegen kan hiertoe gerekend worden.

Er is in de laatste jaren een merkwaardige spagaat ontstaan: de overwegingen zijn gericht op participatiedemocratie, maar tussen de concrete programmapunten zitten nu meer liberaaldemocratische voorstellen dan voorheen. Voorstellen als het verkiezen van de burgemeester door de gemeenteraad of constitutionele toetsing vallen duidelijk binnen de liberaaldemocratische traditie, maar de bijbehorende argumenten spelen een marginale rol in de programma’s. Alleen in 2003 was het programma echt gefundeerd op een liberale democratieopvatting: GroenLinks wees aan de ene kant de achterkamertjespolitiek van Paars af, maar ook de anti-politieke retoriek van de LPF, en stelde voor politieke besluitvorming terug brengen in het parlement. In de periode daarvoor en daarna ligt de actief burgerschap: burgers moeten “meedoen, meepraten en meebeslissen” en moeten “meer directe invloed op de democratische besluitvorming” krijgen. De clichés over participatie en zeggenschap keren telkens terug bij gebrek aan beter, zo lijkt het.

Steeds meer wordt het programma wat betreft democratische vernieuwing een verzameling losse voorstellen zonder een duidelijke achterliggende visie. Het denken over democratie binnen GroenLinks ontwikkelt zich zichtbaar nauwelijks en sluit niet meer goed aan bij de concrete voorstellen. Deze ontwikkeling wordt ook door Pels geobserveerd. Resultaat is dat de partij niet meer zo goed weet waarom er dingen moeten veranderen. In het programma van 2010 is dit duidelijk zichtbaar: ongeveer de helft van de voorstellen die gaan over democratische vernieuwing zijn typisch liberaal-democratische voorstellen, maar dit zien we in de overwegingen nauwelijks terug.De hele democratieparagraaf lijkt visieloos. In een programma dat in veel opzichten innovatief en vernieuwend was, was 95% van de voorstellen over democratisering al eerder voorgekomen in een GroenLinks programma, duidelijk meer dan voorheen. Een ander symptoom van het gebrek aan eigen visie is dat het programma nu pleit voor een maatschappelijk debat over de democratie. En zelfs dat is niet nieuw: GroenLinks deed dat in 2002 en 2003.

Het gevolg van de stilstand in het GroenLinkse denken over democratie is dat de hervormingsagenda niet meer goed aansluit op recente maatschappelijke ontwikkelingen. Het alleen maar nastreven van een direct democratische participatiesamenleving biedt in onvoldoende mate oplossingen voor de problemen van vandaag. Participatie alleen leidt in de praktijk namelijk niet snel tot wederzijds begrip en betere besluitvorming, maar eerder tot polarisatie en soms zelfs tot een grotere kloof tussen burger en politiek. Denk aan de situatie in Californië waar burgers via referenda besloten tot belastingverlaging en verhoging van sociale uitgaven, maar vervolgens de gouverneur wegstuurden wegens hoge begrotingstekorten. Juist de liberaaldemocratische traditie biedt een progressief, hervormingsgezind en realistisch perspectief. Deze traditie sluit heel goed aan bij het gedachtegoed van GroenLinks: GroenLinks neemt het traditioneel op voor de burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben, zoals vluchtelingen. En als ideeënpartij loopt zij voor op maatschappelijke ontwikkelingen en de publieke opinie. Daarom zou GroenLinks dus ook consequent bij deze liberaal-democratische stroming moeten scharen. We bieden hier een liberaal-democratisch perspectief op twee belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen.

Allereerst worden burgers cynischer over de politiek. De politiek zou haar beloften niet waar maken en meer gericht zijn op de macht dan op het vertegenwoordigen van de burger. De vraag of deze beweringen allemaal volledig waar zijn, doet niet ter zake. Er bestaat een duidelijke perceptie van een onoverbrugbare kloof, waaraan populistische partijen een deel van hun succes ontlenen. De sterke tegenstelling tussen de coalitiepartijen, die de regering ten koste van alles lijken te willen verdedigen, en oppositiepartijen, die vaak nauwelijks een goed woord over hebben voor het regeringsbeleid draagt hier aan bij. Door de compromissen van het kabinet over te nemen als hun eigen standpunten, lijken coalitiefracties afstand te nemen van hun eigen programma, en door het kabinet als een gesloten front te steunen doen zij af aan de noodzakelijke parlementaire controle. In een parlementair systeem bestaat per definitie een verwevenheid tussen regering en parlement, maar dat zou niet af moeten doen aan de controlerende taak van het parlement. In landen met een minderheidskabinet (Zweden, Denemarken) of een afspiegelingssysteem (Zwitserland) is de relatie tussen regering en parlement niet in beton gegoten. De regering moet immers steeds op zoek naar meerderheden. Dit zorgt ervoor dat partijen onafhankelijker staan van de regering, en dus duidelijker hun eigen standpunt kunnen verwoorden. Het geringe vertrouwen in regering en parlement bij een deel van de bevolking wordt niet weggenomen door die burgers simpelweg overal directe zeggenschap over te geven. De meeste burgers steunen namelijk het systeem van de vertegenwoordigende democratie. Ze willen niet overal over meepraten, maar invloed hebben op punten waar het echt om gaat. Democratisering moet gericht zijn op het versterken van de controle op degene die macht uitoefent. Daarbij past een instrument als het referendum heel goed, als noodrem: een uiterste vorm van controle op de regering en het parlement. Niet vanuit een participatief ideaal dat iedereen overal over mee moet kunnen praten en beslissen, maar vanuit het liberaal-democratische perspectief van macht en tegenmacht.

Ten tweede, is er een groeiende politieke tegenstelling over culturele vraagstukken, zoals de positie van de Islam in Nederland, immigratie en integratie, criminaliteit en terrorisme. Het debat over deze onderwerpen is sterk gepolariseerd en lijkt weinig ruimte te laten voor politieke compromissen. Een groeiende politieke stroming wil de klassieke burgerrechten van de moslims beperken, de juridische positie van vluchtelingen, migranten, allochtonen verslechteren en onze burgerrechten ingrijpend beperken vanwege de dreiging van terrorisme. Gevestigde partijen gaan hier deels in mee. Hier kan tegenwicht aan gegeven worden door de machtenscheiding te versterken. Naast de rol die de Raad van State en de Eerste Kamer hebben in de toetsing van de grondwettelijkheid, zouden (in navolging van het voorstel van Halsema) rechters het recht moeten krijgen wetten op hun grondwettelijkheid te toetsen. Ook binnen het parlement kunnen checks and balances versterkt worden: voorkomen moet worden dat een coalitie die een beperkte meerderheid heeft in de Tweede Kamer het alleenrecht krijgt om te regeren. Een versterking van de Eerste Kamer kan hieraan bijdragen. In de Eerste Kamer worden nu grotendeels de zetten van de Tweede Kamer herhaald, omdat de samenstelling nauwelijks verschilt. Als de Eerste Kamer meer gebruikt maakt van haar rechten en als hierin andere meerderheden gevormd kunnen worden (omdat zij door een ander kiesstelsel is verkozen), dan kan er serieus werk worden gemaakt van het tweekamerstelsel. Burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben moeten beschermd worden, juist als dat niet populair is: dat is de kern van de liberale democratie.

GroenLinks zou consequent moeten kiezen voor de liberale democratie. Dit sluit goed aan bij de rest van het GroenLinks programma, dat in toenemende mate de nadruk legt op de rechten van burgers en minderheden. Het geeft ook een passend antwoord op politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Om het groeiende cynisme te keren en te voorkomen dat de polarisatie op culturele thema’s leidt tot een blijvende inbreuk op de rechten van minderheden is een liberale democratie noodzakelijk. Daarom moet GroenLinks politiek niet langer exclusief moet modeleren op een ideaal van volkssoevereiniteit, maar juist op het principe dat macht om tegenmacht vraagt.

dinsdag 28 september 2010

122 alternatieven (zonder PVV) voor het CDA

Nu het einde van de formatie in zicht is, schrijven Maxime Verhagen en de zijnen vast al driftig aan de toespraken die zaterdag de Arnhamse schaatshal moeten overdonderen. Daarbij zal zeker het argument van 'het verantwoording moeten nemen' en het 'we hebben geen alternatief' naar voren komen. Voor al die CDA-leden die over dat laatsten in dubio zijn: er is zeker wel een alternatief. Er zijn maar liefst 122 meerderheidscombinaties mogelijk met CDA en zonder PVV. Ze zijn wellicht niet allemaal voor de hand liggend, maar als 'de plicht roept', dan is het CDA tot veel bereid, toch Maxime? Als het CDA graag met VVD en PVV in zee wil, dan moet het daar zeker voor kiezen. Maar een gebrek aan alternatieven is er allesbehalve.


dinsdag 14 september 2010

CDA middenpartij? Niet volgens eigen kiezers

Maxime Verhagen stelt zichzelf graag in het middelpunt van de belangstelling. Zo kwam hij deze week met de mededeling dat het in onder handeling zijnde kabinet niet 'rechts' kan heten omdat het CDA een middenpartij is. Eerlijk gezegd nogal een doorzichtige poging om het publieke profiel van het CDA te beïnvloeden. Verhagen mag zijn partij aanduiden zoals hij wil, het inhoudelijke profiel van de partij verandert daar natuurlijk niet door. De 'Centrum' Democraten van Hans Janmaat, bijvoorbeeld, werd door de rest van Nederland niet bepaald als middenpartij beschouwd. Het programma van het CDA staat duidelijk rechts van het midden, zo blijkt bijvoorbeeld uit het Kieskompas. Kiezers zijn het hiermee eens.

Uit gegevens van het Nationaal Kiezersonderzoek 2006 blijkt dat kiezers het CDA gemiddeld genomen op 6,78 op een schaal van 0 (links) tot 10 (rechts) plaatsen. Ter vergelijking: de VVD staat op 7,24, de ChristenUnie op 5,80 en D66 op 4,88. In de ogen van de kiezer staat het CDA dus dichterbij de VVD dan bij de ChristenUnie en D66 op de links-rechts schaal. Dit betreft gegevens van kort na de verkiezingen van 2006, maar er is weinig reden om aan te nemen dat het CDA enorm naar links is opgeschoven in de ogen van de kiezer (wellicht enigszins door de samenwerking met de PvdA).


Opvallend is dat juist CDA-kiezers de partij rechtser plaatsen dan de gemiddelde kiezer dat doet (7,13, zie figuur). Er is geen kiezersgroep die de positie van het CDA zo rechts inschat. Juist degenen die in 2006 op het CDA stemden, waren het dus oneens met Verhagen: het CDA is geen midden-, maar een rechtse partij. Ze plaatsten het CDA zelfs iets rechtser dan de VVD (hoewel dat verschil niet statistisch significant is)! De enige andere groep kiezers die dat deden waren de SGP-ers, die links-rechts lijken te interpreteren als christelijk versus seculier.

De ironie van de opmerking van Verhagen is dat de CDA-kiezers juist in meerderheid vóór een 'rechtse' coalitie zijn. Als je kijkt naar de voorkeuren van de CDA-achterban ten aanzien van de coalitie heeft men liever de PVV dan de PvdA (of GroenLinks of D66). De CDA-ers willen dus helemaal geen 'middenpartij', maar een partij met een profiel dat duidelijk rechts van het midden is. Verhagens spin is niets meer en minder dan een doorzichtige poging om de gematigde vleugel binnen zijn partij gerust te stellen. De vraag is of hij hun vertrouwen met dit soort praatjes kan herstellen.

zondag 5 september 2010

De coalitieruimte: kloof tussen links en rechts

Na de mislukte informatiepoging over rechts zijn de meningen van kiezers over de te vormen coalitie verder gepolariseerd. Dit blijkt uit een analyse van de resultaten van de meest recente peiling van Peil.nl. De VVD is de enige (vrijwel) onomstreden kandidaat voor deelname in het nieuw te vormen kabinet. Over de andere partijen die deel moeten nemen, lopen de meningen ver uiteen. De kloof tussen links en rechts is zeer groot.

Onderstaande figuur geeft de bijgewerkte ‘coalitieruimte’ weer: hoe kiezers denken over de samenstelling van het nieuw te vormen kabinet. Op basis van de vragen in Peil.nl van 5 september over de partijen die ‘zeker’ of ‘zeker niet’ deel moeten uitmaken van de coalitie, heb ik een afstandsmatrix tussen partijen en kiezersgroepen gemaakt. De afstand tussen PVV-kiezers en de PVV is heel klein: bijna al deze kiezers willen de PVV graag in de regering. De afstand tussen GroenLinks-kiezers en de PVV is echter 0,97 (maximaal 1), dus bijna alle ondervraagde GroenLinksers zeggen de PVV zeker niet in de regering te willen. De figuur is een grafische vertaling van deze afstandsmatrix (ongeveer zoals je een kaart kunt maken op basis van een afstandstabel tussen steden).

De centrale positie van de VVD geeft aan dat deelname van deze partij vrijwel onomstreden is: alleen SP’ers zeggen in meerderheid dat de VVD zeker niet in de regering moet. Helemaal links in de figuur staat de PVV: bepaalde kiezersgroepen willen de PVV graag in de regering (PVV-ers 96%, VVD-ers 55%), terwijl anderen dit juist verwerpen (GL-ers 95%, PvdA-ers 93%, SP-ers 83%). Voor de linkse partijen inclusief D66 is het beeld hetzelfde: linkse kiezers zien ze graag regeren, rechtse kiezers verafschuwen dit. De afstand tussen D66 en SP is hierbij nog het grootste: met name D66-ers zien de SP niet echt zitten.

In de rechtse groep partijen staat het CDA enigszins apart. PVV-kiezers staan niet meer echt te trappelen bij regeringsdeelname van de christen-democraten (20% van hen wil CDA zeker wel, 47% zeker niet). Daarom staat de rode stip van het CDA relatief ver weg van die van PVV en VVD (hoewel de CDA-kiezers toch nog vrij dicht bij de andere rechtse partijen staan). Kiezers van VVD en PVV zijn relatief eensgezind, hoewel PVV-ers duidelijk negatiever staan ten opzichte van D66 dan VVD-ers.

Ten opzichte van de ruimte van eind juli (hieronder afgebeeld) is er een grote mate van overeenstemming te zien, hoewel de verschillen tussen links en rechts (nog) sterker geworden lijken te zijn. De punten van (de kiezers van) PvdA, GroenLinks en D66 staan dicht bij elkaar, wat wil zeggen dat hun kiezers soortgelijke standpunten hebben en dat er over regeringsdeelname van de drie in het algemeen hetzelfde wordt gedacht door kiezers. De stip van de VVD is naar het midden geschoven, maar de liefde komt van links: kiezers van PvdA, D66 en GroenLinks willen graag dat VVD meedoet aan hun Paars+ avontuur, maar VVD-kiezers zitten daar helemaal niet op te wachten. Overigens staan VVD-ers (en CDA-ers) negatiever tegenover GroenLinks dan de PvdA, dus het is maar zeer de vraag of een Roti(+) coalitie van VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie op veel steun kan rekenen. Als laatste valt de verwijdering tussen PVV en CDA op; gezien wat er de laatste weken allemaal is gebeurd, is dat natuurlijk geen verrassing.



De coalitieruimte laat zien dat de vraag ‘wat nu?’ een hele lastige is. Elke andere coalitie dan VVD/PVV/CDA moet de kloof tussen linkse en rechtse kiezers overbruggen. Dit geldt voor een middenvariant, voor Paars+ en ook voor Roti+. Zo’n coalitie zal in ieder geval door één groep kiezers met weinig enthousiasme onthaald worden. Het gevaar is dan ook dat deze kiezers bij volgende verkiezingen voor de meest radicale optie binnen hun linkse of rechtse blok zullen stemmen: nog meer polarisering. Het zal een enorme uitdaging zijn om deze scepsis te overwinnen met een goed programma en daadkrachtig optreden.

vrijdag 27 augustus 2010

Wat vinden de CDA-leden van de formatie?

Onderzoek onder leden van partijen is een lastige klus voor peilingsbureaus. Het ledenaantal van partijen is laag, waardoor zelfs de grote databases van de onderzoeksinstellingen maar een gering aantal partijleden bevatten. TNS NIPO kon bijvoorbeeld slechts 362 CDA-leden vinden in zijn database (cijfers uit 2007). Het gevolg is dat we dit soort onderzoeksuitkomsten heel voorzichtig moeten interpreteren (lees: met een flinke korrel zout moeten nemen).

Het valt op dat van de 223 ondervraagde CDA-leden (van de 362 in de database van TNS NIPO) er 35 inmiddels geen lid meer waren. Dat betekent een opzegpercentage van 15%. In totaal is het ledenaantal van het CDA met nog geen 3% afgenomen over dezelfde periode (januari 2007-januari 2010). En in dat cijfer zit ook nog natuurlijk verloop (overlijdens, CDA'ers zijn nou eenmaal over het algemeen niet erg jong). Dit verschil kan toeval zijn, maar het kan ook betekenen dat er relatief veel politiek geengageerde (en kritische) respondenten in de database zitten. Of mensen die meer politiek bewust zijn geworden omdat ze regelmatig worden ondervraagd.

Van de 223 ondervraagde leden bleek 48% voor het kabinet te zijn; 39% was tegen. De foutmarge voor deze percentages is ongeveer +/- 6,3%, althans indien er een aselecte steekproef zou zijn getrokken. De steekproef in dit onderzoek is echter niet aselect; TNS NIPO geeft duidelijk aan dat de resultaten daarom gewogen zijn. Dit zorgt ervoor dat de echte foutmarge vermoedelijk nog groter is. Het verschil tussen voor- en tegenstanders is volgens de peiling 9%. De foutmarge van dit verschil is minimaal 11,4%: er is dus een behoorlijke kans dat het verschil het gevolg is van de steekproeftrekking. Daarom moet je concluderen dat er statistisch gezien geen verschil is. De uitkomsten komen overigens grotendeels overeen met een eerdere enquete van het Eenvandaag opiniepanel (55% voor, 39% tegen).

Het peilingbureau is zich waarschijnlijk bewust van deze beperkingen en legt in de presentatie van de resultaten de nadruk op citaten van de ondervraagden in plaats van de cijfers (in tegenstelling tot veel media). Die citaten laten een interessant beeld zien: de voorstanders zijn veelal voorzichtig in hun redeneringen ('enig overgebleven oplossing', 'moeten wij dit maar proberen', 'minderheidskabinet zal Wilders alleen nog maar groter maken'), terwijl de tegenstanders heel duidelijk zijn in hun afwijzing ('onacceptabel', 'extreme partij', 'ideologie Wilders deugt niet'). Het aantal 'overtuigde' voorstanders ('dit doet recht aan de verkiezingsuitslag') van een rechts kabinet onder CDA-leden lijkt, althans in deze enquete, klein.

Veel zal afhangen van de precieze inhoud van het regeerakkoord. Bevat dat genoeg van het CDA-programma, dan is er een gerede kans dat een meerderheid van de leden (c.q. congresbezoekers) zal instemmen. Mocht dat echter tegenvallen - en Wilders zich de komende tijd op voor CDA'ers onaangename wijze roeren - dan kan de dynamiek op het congres onvoorspelbaar worden. Voorlopig lijkt Verhagen de situatie, met hulp van zijn partijvoorzitter, met enige moeite onder controle te kunnen houden. Zet hij die lijn voort, dan komt dit rechtse kabinet er gewoon.

woensdag 28 juli 2010

NRC verslikt zich in onderzoek kiezersvoorkeuren bezuinigingen

Het NRC Handelsblad pakt vandaag groot uit met een onderzoek waaruit zou blijken dat kiezers meer eensgezind zijn over de bezuinigingsmaatregelen dan partijen. De krant kopte ferm: “Breekpunten bestaan niet voor kiezers”. Het onderzoek werd uitgevoerd op de website van het NRC waar kiezers hun eigen bezuinigingspakket moesten samenstellen op basis van de voorstellen van de ambtelijke werkgroepen. Op zich is dit een informatieve website die inzicht geeft in de afwegingen die daarbij moeten worden gemaakt. Maar het NRC verslikt zich in de conclusies die hieruit getrokken kunnen worden.

Het belangrijkste bezwaar tegen de conclusies die het NRC trekt is dat de bezoekers van de nrc.nl geen aselecte steekproef van de kiezers vormen. De krant geeft dit zelf toe: “de deelnemers zijn niet per se representatief voor het hele electoraat, al zijn er geen aanwijzingen voor grote vertekeningen”. Waarop men baseert dat er geen aanwijzingen voor grote vertekeningen zijn, is echter onduidelijk. Er zijn namelijk alleen maar bezoekers van de website ondervraagd; op basis daarvan kun je weinig zeggen over de verschillen tussen bezoekers en niet-bezoekers, want over die laatste groep weet je niets. Een aanvullend probleem is dat mensen ‘zichzelf’ selecteerden voor deelname: mensen die het leuk vonden om mee te doen aan het onderzoek deden dat, politiek minder geïnteresseerde lezers deden dat waarschijnlijk niet.

Op basis van het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO, 2006) kan worden gezegd dat NRC-lezers weldegelijk andere politieke voorkeuren hebben dan mensen die niet dagelijks deze krant lezen. Toegegeven, dat is niet precies de groep die ook de website bezoekt, maar het geeft toch enig inzicht in de verschillen tussen NRC-lezers en anderen. Als we kijken naar de politieke positie van respondenten op een zevental onderwerpen, zien we dat er bij zes daarvan een statistisch significant verschil is tussen de NRC-lezers en niet-NRC-lezers. De scores zijn de gemiddelde posities van NRC-lezers en niet-NRC-lezers op beleidsschalen (die lopen van 1 tot 7). Op sommige onderwerpen (inkomensverschillen en kerncentrales) zijn de NRC-lezers rechtser, op de andere onderwerpen is men eerder progressiever en linkser (immigratie, integratie, Europese eenwording, criminaliteit). Je kunt deze verschillen ook bekijken per partij. Ze zijn niet altijd statistisch significant omdat het aantal respondenten dat het NRC-leest en op een kleine partij stemt maar klein is. Desondanks zien we de verschillen tussen NRC-lezers en niet-lezers. Juist omdat die verschillen niet allemaal hetzelfde zijn voor elke kiezersgroep kun je niet zomaar veralgemeniseren op basis van een groep NRC-kiezers. Het is zeer wel mogelijk dat meer progressief en economisch rechtsere NRC-lezers meer geneigd zijn te hervormen en te bezuinigen (en daar meer eensgezind over zijn) dan andere kiezers. Dat vertekent de resultaten mogelijk sterk.






Een ander probleem is de manier waarop mensen naar hun mening is gevraagd. Het is welbekend dat mensen desgevraagd een mening verstrekken over zaken waar ze eigenlijk niets van weten en/of vinden. De manier waarop de enquête wordt gepresenteerd draagt daar toe bij. Om mee te kunnen doen moet je namelijk minimaal 25 miljard bezuinigen. Hoe zeker kunnen we er van zijn dat elk van de invullers een zorgvuldige selectie maakt en niet uit gemakzucht kiest voor de knop ‘maximaal bezuinigen’ of helemaal niet? En sommige respondenten willen misschien wel minder bezuinigen, juist ook kiezers op linkse partijen.

Daarbij komt dat de presentatie soms erg technocratisch is, ondanks pogingen tot versimpeling. Zo komt het hele woord hypotheekrenteaftrek niet voor bij de opties over het hervormen van de woningmarkt (zie figuur). Zou iedereen weten dat een ‘verschuiving van box 1 naar box 3’ het geleidelijk afschaffen van de aftrek betekent? Waarschijnlijk niet, want in de krant zelf schrijft men er maar een toelichting bij. Het is zeer waarschijnlijk dat de manier van vraagstelling in dit geval grote invloed heeft op de verkregen antwoorden. Dat zou ook het verschil kunnen verklaren met de bevindingen van Maurice de Hond, die juist wel een sterk verschil tussen aanhangers van rechtse en linkse partijen ziet op dit punt.



De conclusies die de NRC-redacteuren trekken vinden dan ook onvoldoende basis in het onderzoek. Hoewel uit het onderzoek weldegelijk interessante patronen naar voren komen, zitten er veel te veel haken en ogen aan om zulke sterke conclusies over alle kiezers te baseren op een onderzoek onder websitebezoekers. Als uit een GeenStijl-peiling blijkt dat 70% van de bezoekers daar op de PVV stemt, dan trekken we daar ook geen conclusies uit voor de totale bevolking. De vertekening onder NRC-lezers is waarschijnlijk minder groot, maar ook niet afwezig. Feit is dat we niet precies weten hoe NRC-lezers zich verhouden tot de totale bevolking, al is duidelijk dat er inhoudelijke verschillen zijn tussen de groepen. Tel daar de onorthodoxe manier van vraagstelling bij op. Ik kan dan ook niet anders dan constateren dat de presentatie van de resultaten, met name op de voorpagina, de lezer misleidt.


dinsdag 27 juli 2010

De coalitieruimte: publieke opinie over de regeringssamenstelling

Bij het vormen van een regeringscoalitie is het vaak net als bij de opstelling van het Nederlands elftal: hoewel wij er geen van alleen over gaan, hebben we er toch een duidelijke mening over. De kiezer stemt op een partij, niet op een coalitie, maar veel stemmers hebben daar wel een voorkeur over. Het maakt immers nogal wat uit of er een rechts kabinet komt of toch een coalitie van CDA, PvdA, SP en GroenLinks. Zeker nu de verkiezingsuitslag niet eenduidig is, wordt vaak verwezen naar de coalitie ‘die de kiezer wil’. Daarbij zijn opiniepeilingen vanzelfsprekend een belangrijke bron.

Vaak wordt in opiniepeilingen gevraagd naar de voorkeurscoalitie. Daarbij krijg je een lijstje met een beperkt aantal opties te zien. Probleem van die aanpak is dat de voorkeurscoalitie daar niet altijd bij hoeft te zitten. Daarnaast kun je twee coalities vrijwel even goed vinden. Het kan bijvoorbeeld best zo zijn dat je de Roemer-variant aantrekkelijk vindt, maar gezien de grotere meerderheid toch Paars+ eerst een kans wil(de) geven.

Een andere aanpak is om mensen te vragen hoe graag ze een bepaalde partij in de regering willen hebben. Na het mislukken van de onderhandelingen over Paars+ stelde Maurice de Hond juist deze vraag in zijn Peil.nl onderzoek, dat zondag gepubliceerd werd. Respondenten konden aangeven of ze een partij ‘(absoluut) wel’ of ‘(absoluut) niet’ in de regering wilden of dat het hen niks uitmaakte. Die oordelen heb ik vertaald in scores van 1 (absoluut niet) tot 5 (absoluut wel) en gemiddeld. Allereerst blijkt dat de verkiezingsdeelname van de VVD buiten kijf staat: de score van alle kiezers (blauwe balk) is bijna 4. De kleinere partijen zijn minder gewild, wat deels te verklaren is door het feit dat ze nou eenmaal minder eigen kiezers hebben (en eigen kiezers willen de partij sowieso wel in de regering). Des te opvallender is het dat D66 juist wel door velen in de regering wordt gewenst. De PVV is minder populair: de eigen kiezers (rode balk) willen de partij graag in de regering, maar de kiezers van andere partijen blijkbaar niet.



De peiling van De Hond geeft informatie over hoe graag kiezers van een bepaalde partij elke partij in de regering willen. De eigen partij is natuurlijk zeer populair: alle partijen scoren ruim boven de 4 (geen cijfers over de ChristenUnie). Het CDA scoort hierbij het laagste. De verkiezingsnederlaag leidt dus ook bij de eigen kiezers tot terughoudendheid. De Hond geeft ook informatie over hoe graag de kiezers van bijvoorbeeld het CDA alle andere partijen in de regering wil. Die informatie heb ik ‘vertaald’ naar de grafische tweedimensionale weergave die hieronder staat. In deze figuur staan partijen (rode stippen) en de kiezersgroepen van de verschillende partijen (blauwe stippen). Als twee stippen dicht bij elkaar staan, betekent dit dat de betreffende kiezersgroep graag wil dat de betreffende partij graag in de regering wil. PvdA-kiezers willen bijvoorbeeld graag hun eigen partij in de regering, maar ook GroenLinks, D66 en de SP zijn wat hen betreft onderdeel van een nieuwe regeringscoalitie. GroenLinks-kiezers staan veraf van de rode stip van de PVV: GroenLinkers gruwen dus van het idee van een regering met de PVV (omgekeerd trouwens ook). De assen hebben overigens geen betekenis: het gaat in deze figuur om de afstanden tussen kiezers en partijen (vergelijk het met een landkaart).



De coalitieruimte laat een duidelijke scheidslijn tussen rechts (VVD, PVV, CDA) en links (PvdA, SP, D66, GL) zien. Kiezers op één van de rechtse partijen zien (gemiddeld genomen) elke andere rechtse partij liever in de regering dan één van de linkse partijen. CDA’ers zijn zelfs positiever over regeringsdeelname van de PVV dan van de PvdA, hoewel het oordeel over die twee partijen niet veel verschilt. VVD’ers hebben liever het CDA dan D66. Bij de achterbannen van de linkse partijen is iets meer verdeeldheid. Geen van alleen gaat graag in zee met de rechtse partijen, maar bij de SP is men negatiever over de VVD dan bij GroenLinks en D66. Ook over de sociaal-liberalen zijn de socialisten veel negatiever dan GroenLinks-stemmers. Van Paars+ moeten de SP-ers duidelijk niets hebben.




Hoewel het beeld gecompliceerd is, wil dat niet zeggen dat de kiezer irrationeel is. Als je de deelnemende partijen van elke coalitie met elkaar verbindt door een lijn, wordt de politieke ruimte namelijk keurig netjes opgedeeld in vier veelhoeken. Rechtsonder staat de Paars+ coalitie, die duidelijk populairder is onder de linkse kiezers (vooral D66) dan bij VVD-stemmers. Links in de figuur staat de rechtse coalitie (dat houdt u als lezer scherp!). Hierover bestaat in feite een behoorlijk grote mate van overeenstemming, zeker tussen VVD en PVV-kiezers. De CDA-ers staan iets verder weg, maar de afstand tot de PvdA is als gezegd nog groter dan die tot de PVV. De middenvariant staat precies waar deze te verwachten is: in het midden. Maar dat maakt zo’n coalitie niet automatisch geliefd: het politieke midden is, in ieder geval in de ogen van de kiezers, een kale woestenij die overbrugd dient te worden. Mochten al deze opties mislukken, dan komt wellicht de ‘Roemer’ variant op tafel: PvdA-CDA-SP-GL. Hierbij is de afstand tussen de partijen echter ook groot: geen van de achterbannen van de linkse partijen is erg enthousiast over coalitiedeelname van het CDA. Zelfs SP-kiezers willen liever de VVD dan het CDA in het kabinet. Dit maakt de Roemer-variant tot de minst gewilde optie.

De kleine oppervlakte van de ‘rechtse’ driehoek suggereert dat de kiezersoordelen over zo’n coalitie helder zijn: love it (VVD’ers, PVV’ers en in minder mate CDA’ers) or hate it (kiezers op andere partijen).  Opvallend genoeg is ook de vierhoek van de Paars+ combinatie niet heel groot. VVD’ers mogen dan niet zo te spreken zijn over deze coalitie, het kiezersoordeel is relatief coherent. Bij de andere twee combinaties, zeker de ‘Roemer-variant’ moeten, ook in de perceptie van kiezers, grotere verschillen worden overwonnen.


N.B. Peilingen zoals die van peil.nl hebben foutmarges. Deze foutmarges werden in dit geval niet gerapporteerd door peil.nl, maar deze zijn waarschijnlijk redelijk groot, omdat de hier gebruikte gegevens de opinies weergeven van subgroepen (namelijk de kiezers op een bepaalde partij). De groep van GroenLinks-kiezers bestaat bijvoorbeeld waarschijnlijk maar uit zo'n 100 respondenten, waardoor de onzekerheidsmarge van de steekproef al snel oploopt naar zo'n +- 5 procent (of meer). De in deze analyse vermelde patronen zullen waarschijnlijk bij benadering kloppen, maar bij het aflezen van de locatie van kiezersgroepen en partijen moet dus een zekere onzekerheidsmarge in acht worden genomen.

donderdag 22 juli 2010

Tussen fractie en partij

Vanavond las ik met interesse het rapport dat verscheen over de perikelen rondom de collegedeelname van GroenLinks in Arnhem. Het geeft een interessante inkijk in het proces van onderhandelingen en hoe dat fout kan gaan als de communicatie niet optimaal is. Uiteindelijk heeft de gemeenteraadsfractie ingestemd met collegedeelname, terwijl de afdelingsvergadering dit akkoord had verworpen. De verwerping van het akkoord gebeurde overigens niet zozeer vanwege inhoudelijke redenen, maar omdat er gedoe was ontstaan rond de invulling van de wethouderspost. De beoogde kandidaat kon zich niet vinden in het idee dat de zes wethouders elk 80% betaald zouden krijgen, maar wel volledig gingen werken. De episode brengt de aloude tegenstelling tussen fractie en partij weer in kaart.

De tegenstelling tussen de volksvertegenwoordigers en bestuurders van een partij vormt al sinds de vorming van massapartijen van tijd tot tijd een probleem. Als iedereen het eens is, hoor je natuurlijk niemand. Maar als er een verschil van inzicht is, komt de vraag naar boven: wie heeft het hier nu voor het zeggen? De wetgeving is daar in vrijwel alle landen heel duidelijk over: de volksvertegenwoordigers bepalen zelf wat ze zeggen en hoe ze stemmen. In Nederland bestaan politieke partijen wettelijk gezien zelfs eigenlijk niet, behalve voor subsidiedoeleinden. De fractie bepaalt dus zelf hoe ze zich politiek opstelt, de fractieleden gaan over hun eigen stemgedrag en kunnen dus ook besluiten om deel te nemen aan een college. Het enige wat een partij kan doen is ze er uit gooien als ze het echt te bont maken, maar dat ultieme middel wordt natuurlijk pas ingezet als alle pogingen tot bemiddeling mislukken. Het laatste voorbeeld hiervan is SP-Europarlementariër Kartika Liothard, die na ruzie met de fractievoorzitter als onafhankelijk lid verder ging.

Overigens verzet de wetgever zich er niet tegen dat de partij zich met de fractie bemoeit, bijvoorbeeld via overleg tussen bestuur en fractie of middels het afleggen van verantwoordelijkheid aan ledenvergaderingen. De fractieleden moeten zonder 'last of ruggenspraak' kunnen spreken en stemmen in de gemeenteraad, maar informatie en verantwoording is niet uitgesloten. Eén passage in de toelichting van het Arnhemse rapport verbaasde mij dan ook enigzins. Er wordt voorgesteld om de Arnhemse reglementen te wijzigen, zodat de afdelingsvoorzitter niet langer in de onderhanderlingsdelegatie voor de coalitieonderhandelingen zit. Dit is op zich een goed voorstel, want de fractie lijkt de eerst aangewezene voor het voeren van de onderhandelingen. De motivatie van de commissie is echter:
"Motivatie: Analoog aan landelijke reglement. Bestuurder kan geen lid zijn van de onderhandeldelegatie. De fractie is de wettelijk aangewezen onderhandelingspartner."
Hiervoor kan ik noch in de reglementen van GroenLinks noch in de wet steun vinden. In de GroenLinkse reglementen staat dat het bestuur wordt betrokken bij het interne overleg over de onderhandelingen, maar er staat niet dat een bestuurder de 'externe' onderhandelingen niet mag voeren. In de Gemeentewet staat maar één ding over de college-onderhandelingen, namelijk dat de burgemeester daar achteraf over geïnformeerd moet worden. Natuurlijk, uit de wet volgt dat de fractie geen betrokkenheid van de partij hoeft te zoeken en dat ze geen instemming van de partij nodig heeft. Maar dat betekent nog niet dat de fractie daarmee de 'wettelijk aangewezen' onderhandelingspartner is. Wettelijk gezien is daarvoor namelijk helemaal niemand aangewezen. Net als in de landelijke coalitieformatie is dit een proces wat zich grotendeels aan het geschreven recht onttrekt. Wat er wettelijk gezien toe doet is wie er uiteindelijk stemt over de benoeming van de wethouders. Dat is volstrekt helder: de raadsleden. Maar als de raadsleden onvoldoende draagvlak hebben binnen een partij(afdeling), kan dat wel uitmonden in conflict en crisis. En daar wordt uiteindelijk geen van beide beter van.

woensdag 21 juli 2010

Twitterspreekuur Femke Halsema: een korte impressie

Het was verbazingwekkend om te zien hoe veel twitteraars rond het middaguur de kans grepen om Femke Halsema te bevragen over de formatie. Volgens de site What the Hashtag? schreven 565 mensen een berichtje met daarin de hashtag #tweetuur, in totaal ruim 1100 berichten. Halsema zelf schreef er meer dan honderd. Nu zullen waarschijnlijk vooral politieke junkies hun vragen op Halsema hebben afgevuurd, maar het blijft toch een interessante en heel directe manier om in contact te komen met de leider van een politieke partij.


De onderwerpen die aan bod kwamen, bleken redelijk voorspelbaar, zo illustreert bovenstaande Wordle die ik van de transcriptie van het twitterdebat maakte. De namen van de deelnemende partijen, vooral natuurlijk GL, maar ook veel VVD, werden vaak genoemd. Daarnaast viel ook de naam van Wilders regelmatig (nog steeds meer een man dan een partij, blijkbaar). De 'SP' werd niet zo veel genoemd: Halsema lijkt voorlopig ook niet echt warm te lopen voor een coalitie met SP, PvdA en CDA. Opvallend is ook dat de naam van Rutte veel vaker viel dan die van Cohen (heel klein onderaan). De bal lijkt voorlopig dus nog bij Rutte en de VVD te liggen, waarbij druk werd gespeculteerd over een kabinet over rechts of toch door het midden. Het is nu aan het staatshoofd. Wellicht kan zij haar werkwijze straks ook via Twitter toelichten? 

dinsdag 29 juni 2010

De onzin van het 'grootste-winnaar' argument

Het Kamerdebat over de formatie bleek het Open Nederlands Kampioenschap Zwartepieten voor politici. Terwijl Halsema en Pechtold zich kostelijk vermaakten met het de les lezen van zowel Verhagen als Wilders, herhaalde Rutte nog maar eens dat het nooit aan hem had gelegen en zei Verhagen dat zijn partij een zeer consequente opstelling had. Wilders presenteerde zich als ware populist: hij was toch de grootste winnaar van de verkiezingen en zijn partij werd nu door de 'elitekliek' in een 'cordon sanitaire' omsloten. Vele fractievoorzitters toonden daar wel begrip voor: ja, als grootste winnaar moest Wilders toch echt wel serieus bij de onderhandelingen betrokken worden. Maar waarom eigenlijk?

Er is geen regel die stelt dat de grootste partij en de grootste winnaar in de formatie het voortouw zouden moeten nemen. Het is sinds jaar en dag gebruikelijk dat de grootste partij de leiding neemt, maar dit is niet noodzakelijk. Voor dit gebruik is wel een redelijke basis te vinden. Politicologen Michael McDonald, Robin Best en Ian Budge beargumenteren in een nog ongepubliceerd paper namelijk dat de grootste partij een groot draagvlak heeft. Die partij is heel vaak de Condorcet winnaar: de grootste partij zou in een electorale tweestrijd met elk van de andere partijen steeds als grootste uit de bus komen. Dit is geen logische noodzakelijkheid, maar het blijkt in de praktijk wel vaak zo te zijn. Daarom is het niet zo gek dat de grootste partij een 'voordeel' krijgt na de verkiezingen: deze is als eerste aan zet tijdens de formatie (en kan het premierschap opeisen als de formatie lukt).

Voor het toekennen van extra gewicht aan de 'grootste winnaar'  is geen basis te vinden. Waarom wint een partij? Omdat zij meer kiezers weet aan te trekken. Maar waarom zouden deze 'extra kiezers', kiezers die vaak van partij zijn gewisseld, nu meer meetellen dat kiezers die niet van partij zijn veranderd? Het CDA, dat sterk verloor, haalt nog steeds meer zetels dan 'winnaars' GroenLinks en D66 bij elkaar. In 1994 verloor de PvdA maar liefst 12 zetels; toch werd zij de grootste en leverde de premier van Paars-I. En was de SP belangrijker in 2002 toen ze van 5 naar 9 zetels ging, dan bij de afgelopen verkiezingen, toen ze van 25 naar 15 ging?

Het belonen van partijen die winnen enkel en alleen omdat ze winnen heeft niets met democratische meerderheidsbesluitvorming te maken. Integendeel, het is juist strijdig met de in de grondwet verankerde proportionaliteit van het kiessysteem. De 'grootste-winnaar' doctrine zet een premie op wispelturigheid. De stemmen van zwevende en anderszins volatiele kiezers wegen blijkbaar zwaarder dan die van iemand die zijn hele leven op dezelfde partij stemt. Dat is in strijd met het beginsel van one man, one vote. Wilders' betoog dat het 'ondemocratisch' zou zijn om niet met de PVV als grootste winnaar te onderhandelen vindt dus allesbehalve steun in de democratietheorie. Alleen maar met Wilders onderhandelen omdat hij veel heeft gewonnen, dát zou pas ondemocratisch zijn.

Voor de formatie tellen de verhoudingen in het parlement, die dankzij ons evenredige kiesstelsel een goede afspiegeling zijn van de politieke tegenstellingen onder de bevolking. De PVV is een heel belangrijke politieke speler geworden omdat ze met 24 zetels de derde partij van het land is geworden. Niet omdat ze gegroeid is. Het is belangrijk zo'n partij serieus te nemen in de coalitieonderhandelingen. Maar als de partij zich extreem opstelt, moet men niet raar staan kijken dat potentiele coalitiepartners (VVD, CDA) wellicht eerst andere opties gaan verkennen. Dat zijn die partijen ook aan hun kiezers verplicht. Van partijen mag verwacht worden dat ze hun verkiezingsprogramma willen realiseren. Als dat kan met de PVV moet men dat niet nalaten; maar als dat vanuit het CDA bezien beter kan met een nationaal kabinet, dan is het allerminst ondemocratisch om daar als partij als eerste op in te zetten.

zondag 27 juni 2010

De informateur heeft geen haast

De rituele dans van het coalitiespel. Zo noemde ik mijn vorige blogpost over de formatie. De afgelopen twee weken voldeden grotendeels aan dit beeld, hoewel er het vooral om ging met wie de partijleiders niet wilden dansen. Verhagen wilde niet met Wilders, Rutte niet met het drietal Cohen-Pechtold-Halsema, Cohen niet met het rechtse duo Verhagen-Rutte en Pechtold en Halsema houden blijkbaar niet van volksdansen, want zij zagen geen heil in een dans met z’n vijven. Dit zijn vooral omtrekkende bewegingen, want als de toehoorders zijn gemasseerd dan is geen enkele van deze coalities ondenkbaar.

Het doel van de rituele coalitiedans is niet zozeer ter vermaak van de deelnemers of toeschouwers. Het moet net lijken of ieder zijn huid duur verkocht. Cohen kan niet zomaar met CDA-VVD gaan praten, Rutte kan noch zo veel van Paars+ houden, maar dat pikt zijn achterban niet, en ook voor Verhagen geldt dat zijn fractie, die sowieso waarschijnlijk niet echt staat te springen, niet zomaar zal instemmen met een kabinet met PVV en VVD.

Hoe lang zal deze voorstelling nog duren? Een kabinet voor 1 juli was natuurlijk volstrekt belachelijke verkiezingsretoriek, dat wist Rutte zelf ook wel. Als we de huidige procedure eens langs die van de vorige keer leggen, zien we dat de huidige formatie niet atypisch is. Toen duurde de verkennende fase vanaf verkiezingsdag tot de benoeming van Wijffels net geen maand (28 dagen). Daarvan werden 11 dagen besteed aan een verkenning van een combinatie CDA-PvdA-SP, die niet succesvol bleek. Daarna werd in zo’n vijf dagen besloten dat de ChristenUnie de derde coalitiepartij zou moeten zijn. De onderhandelingsfase onder leiding van Wijffels duurde ongeveer 50 dagen (inclusief kerstvakantie). De laatste 13 werd onder leiding van formateur Balkenende gewerkt aan de personele invulling.



Het huidige proces bevindt zich duidelijk nog in de verkennende fase. De gesprekken van het staatshoofd en informateur Rosenthal duurden bij elkaar 16 dagen. Daarbij werd eigenlijk slechts één coalitie uitgesloten, namelijk die met de grootste partij en de grootste winnaar (VVD-PVV-CDA), net zoals tijdens de informatie van 2006 toen eerst de coalitie met CDA en SP werd verkend. Vier jaar geleden stemde de PvdA daarna vrij snel in met de ChristenUnie als derde partij. Dat ligt ook een stuk makkelijker dan instemmen met een coalitie met CDA en VVD. Ten eerste staat de ChristenUnie een stuk dichterbij de PvdA dan het CDA. Ten tweede was het een veel kleinere partij. De vraag is dus of de PvdA nu ook weer zo snel zal instemmen als vier jaar geleden. Dit geldt ook voor de andere partijen.

Het valt dus te verwachten dat de eerste informatiefase langer gaat duren dan vier jaar terug. De fractievoorzitters zullen proberen te gaan onderhandelen over hun eigen voorkeurscoalitie. Een ander scenario is dat ze er nu wel snel uitkomen, maar de echte onderhandelingen zullen laten klappen (zoals in 2003 bij CDA-PvdA, zoals ook bij Paars in 1994). Gemakkelijk zal het in ieder geval niet worden; waarschijnlijk zal de formatie dus zelfs iets langer duren dan in 2006.

zondag 20 juni 2010

Stemgedrag per wijk in Leiden: kwart stemt op PVV in Noord

Een kwart van de kiezers in de Leidse wijken Noord en Stevenshof stemde bij de Tweede Kamerverkiezingen op de PVV. Daarmee werd de partij de grootste in de Stevenshof en net tweede achter de PvdA in Leiden Noord. Dit blijkt uit een analyse van de stembusuitslagen in Leiden, die op aanvraag door de gemeente werden verstrekt. Ook de PvdA en de SP doen het goed in Noord en de Stevenshof, terwijl VVD, D66 en GroenLinks juist in de binnenstad en het Boerhaavedistrict hun beste uitslagen boekten.


Het stemgedrag markeert een verschil tussen volkswijken en 'liberale' wijken. De kleurcodes in de onderstaande figuur geven aan waar een partij het relatief goed heeft gedaan. In Leiden Noord halen PvdA en PVV samen de helft van de stemmen, maar scoren liberale partijen als de VVD en D66 ruim onder hun gemiddelde Leidse score. In de Binnenstad-Noord is de VVD juist de grootste partij, terwijl ook D66 en GroenLinks daar een goede score laten zien. Het CDA doet het juist het beste in de zuidelijke wijken en het Morsdistrict. Het extra stembureau op het station bleek vooral een uitkomst voor kiezers op D66 en GroenLinks; PVV’ers gaan blijkbaar niet in grote getale met de trein, want hun partij scoorde bij dit stembureau zeer laag.

Winst en verlies ten opzichte van de vorige verkiezingen laat een meer divers beeld zien. Het CDA verliest overal, maar heet meeste in de Stevenshof. In Noord is het verlies in procentpunten beperkt, want de partij was daar al niet al te sterk. PvdA en SP leveren juist het meeste in in Leiden Noord. Het blijft het district met de meeste SP-stemmers, maar hun aantal is wel gehalveerd (van 25% naar 12%). De PVV weet zijn positie in Noord en de Stevenshof sterk te verbeteren. D66 boekt overal vooruitgang, maar met name in de meer progressieve wijken (bijv. Boerhaave, binnenstad), waar centrum-linkse kiezers die D66 bij de vorige verkiezingen nog meden, nu weer in grotere aantallen op de sociaal-liberalen stemmen. Al met al zijn er bepaalde wijken waarin de linkse partijen (PvdA, SP, GL, D66, CU) het goed doen en wijken waarin de rechtse partijen (VVD, PVV, CDA) hun positie versterken. In Noord is de verschuiving van links naar rechts het meest opvallend. De SP verliest fors en de PVV wint. Hoewel je op basis van deze gegevens niet met zekerheid kunt zeggen dat er daar SP'ers zijn overgelopen naar de PVV, lijkt dat wel een voor de hand liggende verklaring voor althans een deel van de verschuiving.


De patronen van het stemgedrag kunnen ruimtelijk worden weergegeven, met behulp van een correspondentie-analyse. In het onderstaande ruimtelijk figuur staan partijen en wijken. Partijen staan dicht bij de wijken waar ze het relatief goed deden en ver verwijdert van de wijken waar ze relatief slecht scoorden. Daardoor staan partijen die het goed deden in dezelfde soort wijken dicht bij elkaar. Rechts in de figuur staat de PVV, die vooral steun kreeg in Noord en de Stevenshof. Ook de SP doet het goed in deze wijken, waardoor de SP relatief dicht bij de PVV staat. Linksboven staan de links-progressieve partijen, GroenLinks en D66, die steun krijgen in en rond het station en in de Binnenstad(-Noord). De PvdD, ChristenUnie en PvdA staan in het midden van het figuur. Dat betekent dat de variatie in stemgedrag tussen de wijken niet heel groot is. De PvdA deed het bijvoorbeeld heel goed in de Merenwijk, maar ook in Noord. Iets verder naar onder staat de VVD, die het goed doet in de Binnenstad-Zuid, maar ook in het Roodenburgerdistrict. De VVD staat dus tussen D66 en GroenLinks aan de ene kant en het CDA aan de andere kant in. Het CDA staat helemaal onderaan de figuur. De partij doet het vooral goed buiten het centrum (behalve Stevenshof en Noord).

Deze figuur lijkt redelijk veel op de analyse van het stemgedrag van de gemeenteraadsverkiezingen die Simon Otjes maakte. De wijken staan zo’n beetje op dezelfde plek. De partijen zijn soms iets verschoven: D66 richting GroenLinks, PvdA meer naar het centrum, de PVV duidelijk meer naar rechts dan de lokale SLO en Leefbaar Leiden bij de gemeenteraadsverkiezingen stonden. Al met al zijn de geografische patronen van het stemgedrag redelijk stabiel. Dit valt ook de zien als je het stemgedrag voor de gemeenteraad vergelijkt met het stemgedrag voor de Tweede Kamer. Hierbij is de score van de PVV vergeleken met die van SLO en Leefbaar (hoewel daar het een en ander op af te dingen is). PvdA, VVD, GroenLinks en de PVV deden het over het algemeen beter, de andere partijen (met name D66) konden hun score voor de gemeenteraadsverkiezingen niet evenaren. Opvallend is het ‘verlies’ van D66 in het Roodenburger-, Bos- en Gasthuis-, en Merenwijkdistrict. Wellicht stemden kiezers die bij de gemeenteraadsverkiezingen vanwege lokale onderwerpen niet op de PvdA (en GroenLinks) stemden, voor de Tweede Kamer wel voor PvdA en GroenLinks gegaan.


dinsdag 15 juni 2010

Stemmen op de lijsttrekkers: Wilders, Halsema en Van der Staaij doen het goed

Geert Wilders krijgt relatief gezien de meeste voorkeursstemmen: 95% van de PVV-stemmers kiest voor de lijsttrekker van die partij. Dat blijkt uit de officiële uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen die de Kiesraad vandaag bekend maakte. Ongeveer 84% van de kiezers stemde op één van de lijsttrekkers, terwijl de rest dus koos voor één van de andere kandidaten op de lijst. Daardoor haalden dertig kandidaten de voorkeursdrempel, die een kwart van de kiesdeler is. Sabine Uitslag (CDA) en Pia Dijkstra (D66) danken hier hun Kamerzetel aan: zonder het systeem van de voorkeursstemmen waren zij niet verkozen, omdat ze te laag op de kieslijst stonden.

Het aantal stemmen op de lijsttrekkers hangt sterk samen met het totaal aantal stemmen op hun partij. Er zijn een aantal kleine verschillen. In onderstaande figuur staat het verband weergeven. Lijsttrekkers die onder de lijn staan hebben relatief veel stemmen gekregen, terwijl lijsttrekkers boven de lijn juist weinig persoonlijke stemmen kregen. Geert Wilders, Kees van der Staaij en Femke Halsema kregen relatief de meeste voorkeursstemmen. Wilders is immers de oprichter en onbetwiste leider van zijn partij, terwijl Halsema ook GroenLinks-kiezers trekt die op de ‘hoogste vrouw’ stemmen – bij andere partijen wijken die kiezers uit naar de nummer twee of drie. Bij de SGP stemt men traditioneel op de lijsttrekker; kiezen op de hoogste vrouw is er daar immers ook niet bij. Jan Peter Balkenende (CDA) deed het relatief het slechtste: slechts 74% van de CDA’ers koos voor hem.

Vergelijken met vier jaar gelden zijn er voor een aantal lijsttrekkers grote verschuivingen. Mark Rutte (VVD) moest in dat jaar als eerste lijsttrekker uit de geschiedenis zijn meerdere erkennen in zijn nummer twee, Rita Verdonk. Rutte zelf haalde maar 38% van de VVD-stemmen. Op 9 juni kreeg Rutte 84% van de VVD-stemmers achter zich. Ook Pechtold deed het vier jaar geleden vrij slecht: hij kreeg slechts 50% van de D66’ers achter zich (mede doordat veel Turkse kiezers voor Koser Kaya stemden). Vorige week deed hij het een stuk beter met 78%, hoewel ook dat percentage lager ligt dan bij andere partijen. Dat zegt wellicht meer over de D66-kiezer dan over de aantrekkingskracht van de lijsttrekker. Opvallend is dat ook Roemer het goed doet: 86% van de SP-kiezers stemt op hem, meer dan de 82% die Marijnissen wist te trekken. Halsema weet haar eigen score uit 2006 te verbeteren: zij weet haar gestegen populariteit dus ook in meer persoonlijke stemmen om te zetten (van 86% naar 92%).

Kleine dalingen in het aantal lijsttrekkersstemmen zijn er bij de PvdA, de ChristenUnie en de PvdD. Het inmiddels beruchte Cohen-effect vertaalt zich dus niet in meer stemmen voor de PvdA-lijsttrekker dan in 2006. Bij het CDA is de daling opvallend: Balkenende krijgt tien procentpunt minder van het CDA-electoraat achter zich. Deels kan dit worden verklaard door de waarschijnlijk trouwe achterban van een aantal CDA-regiokandidaten (bijvoorbeeld Sabine Uitslag), maar de gedaalde populairteit van de oud-CDA leider zal waarschijnlijk ook een rol hebben gespeeld.

Na de opvallende verschillen in de resultaten voor de lijsttrekkers in 2006 geven de uitslagen van dit jaar vooral een evenredig beeld. Gemiddeld stemt 84% van de kiezers op de lijsttrekkers, met relatief kleine plussen (Wilders, Van der Staaij, Halsema) en minnen (Balkenende, Pechtold). Dit zegt niet direct iets over de populariteit van de lijsttrekker, maar uit de vergelijking met 2006 valt wel af te leiden dat de lijsttrekkers die in deze campagne in een positief daglicht stonden het ook qua persoonlijke stemmen relatief goed hebben gedaan. De meeste verliezers merken dit ook in het aantal stemmen dat ze zelf kregen.

vrijdag 11 juni 2010

De rituele dans van het coalitiespel: Rechts, Nationaal of Paars+?

Nu de kiezer de zetels in de Tweede Kamer heeft verdeeld, moet de politiek op zoek naar een geschikte coalitieregering. In een situatie met tien partijen, zijn er 1023 mogelijke regeringssamenstellingen. Van die ruim duizend hebben er 507 een meerderheid. Veel van die coalities zijn niet erg voor de hand liggend, bijvoorbeeld een coalitie die uit alle partijen zou bestaan. De meeste aandacht zal uitgaan naar coalities waarbij alle partijen noodzakelijk zijn voor de meerderheid, de zogenaamde ‘minimal winning’ coalities. Er zijn in totaal 40 van die mogelijkheden, waarvan ik vijf voor de hand liggende opties op een rijtje heb gezet:


De meeste partijen hebben inmiddels aangegeven dat een Rechtse coalitie van VVD, PVV en CDA onderzocht moet worden. Deze combinatie heeft echter maar 76 zetels, iets wat ook VVD-leider Rutte zorgen baart. Maar omdat de PVV zo veel heeft gewonnen, wil hij toch eerst deze optie onderzoeken. Dit kan ook tactiek zijn. De VVD en PVV achterban zou het niet zomaar pikken als Rutte meteen Paars+ gaat onderzoeken; door eerst Rechts te verkennen, kan Rutte later niet worden verweten dat hij het niet met de PVV wilde proberen.

Een andere combinatie met drie partijen is een Nationaal kabinet met VVD, PvdA en CDA. Deze optie wordt traditioneel als onwenselijk gezien, omdat er dan geen echte oppositie zou zijn. Dat argument gaat inmiddels echter niet meer op. Er zijn naast de grote drie nog vier andere partijen in het parlement met minstens 10 zetels. Een Nationaal kabinet is een onlogische keuze.

Hoewel het er op lijkt dat Maxime Verhagen nog best een keer minister van Buitenlandse Zaken zou willen worden, kan het CDA natuurlijk ook voor de oppositie kiezen. In dat geval ligt Paars+ het meeste voor de hand. Deze combinatie van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks heeft een vrij ruimte meerderheid van 8 1 zetels, maar zal wel vrij forse ideologische verschillen moeten overwinnen. De partijen kunnen elkaar wel vinden op de noodzaak van hervorming, maar over de precieze maatregelen is men het niet eens. De formatie van Paars+ zou dan ook wel eens lang kunnen duren.

Zonder de VVD kan ook worden geregeerd. Eén optie is een Rooms-Rode coalitie met de drie linkse partijen PvdA, GroenLinks en SP aangevuld met het CDA. De SP heeft haar voorkeur uitgesproken voor deze coalitie, maar het is zeer de vraag of het CDA zo’n avontuur aan zou durven. Uit alle mogelijke opties, is dit één van de meest linkse mogelijkheden.

Als zowel VVD, PVV als SP buiten de regering worden gehouden, blijft een Centrum combinatie over bestaande uit PvdA, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie. In feite de ‘oude coalitie’, die haar meerderheid ruim heeft verloren (nu 56 zetels), aangevuld met D66 en GroenLinks. Gezien dat feit ligt ook deze coalitie ook niet echt voor de hand, maar als de formatie lang gaat duren, kan het soms vreemd lopen.

Wat zijn de politiek-inhoudelijke posities van deze mogelijkheden? Veel kiezers zullen inmiddels bekend zijn met de politieke ruimte van het Kieskompas. In deze tweedimensionale figuur staan de partijen gepositioneerd op twee assen: links-rechts en conservatief-progressief. Hoewel op de samenstelling van die assen een hoop aan te merken is, kun je de ruimte gebruiken om de politiek-inhoudelijke positie van de coalities te schatten. Het kieskompas bestaat uit 30 stellingen, waarop partijen een positie innemen van 1 tot 5. De positie van een coalitie op een stelling is berekend als het gemiddelde van de positie van de coalitiepartners (gewogen naar zetelaantal). De positie in de ruimte is vervolgens net zo berekend als dat voor de partijen ook is gebeurd: door het gemiddelde te nemen van de positie op de stellingen. Op deze manier kun je dus de coalitie-opties ook in de ruimte van het Kieskompas weergeven. Dit is zeker geen perfecte voorspelling van het coalitieakkoord, maar geeft enig idee van wat te verwachten valt (immigratie en integratie komt bijvoorbeeld niet sterk voor in het kieskompas, dus deze verschillen worden waarschijnlijk onderschat).

De kleine grijze puntjes staan voor de posities van de minimal winning coalities. De meeste van deze coalities zitten net aan de conservatieve kant van de ruimte, zowel links als rechts. De vijf coalities van hierboven heb gemarkeerd in het rood en van een label voorzien. De meest rechtse coalitie is duidelijk die van VVD, PVV en CDA (Rechts). Deze coalitie staat het dichtste bij VVD, PVV en CDA. De Nationale staat ook vrij ver naar rechts; dat is dus qua beleid de tweede voorkeur voor CDA en VVD. Paars+ is een veel progressievere optie (namelijk met PvdA, GroenLinks en D66), die ook nog eens duidelijk meer naar links staat. Geen wonder dat Rutte hier vooralsnog niet zo veel voor voelt. Nog iets verder naar links staat de Centrum coalitie, die redelijk aantrekkelijk lijkt voor de PvdA, maar niet echt voor andere partijen. De meest linkse regering die getalsmatig mogelijk is de Rooms-Rode combinatie van de drie linkse partijen met het CDA. Aantrekkelijk voor die linkse partijen, maar absoluut niet voor het CDA.

Gezien de getalsverhoudingen en de politiek-inhoudelijke afstanden lijken dus Rechts, Nationaal en Paars+ de meeste kans te maken. De eerste coalitie is inhoudelijk coherent, maar heeft de kleinst mogelijke meerderheid. De tweede coalitie komt wellicht daarna in beeld, maar zal voor de PvdA minder aantrekkelijk zijn. Daarnaast moet het CDA ook daar aan mee doen en het is de vraag of die partij wil regeren. Paars+ is een alternatief zonder CDA, maar zal met name voor de VVD minder aantrekkelijk zijn vanwege inhoudelijke verschillen. Waarschijnlijk zal men eerst rechts verkennen; mocht dat toch te instabiel blijken (ook met eventuele gedoogsteun van SGP en/of CU), dan is waarschijnlijk Paars+ de volgende optie. Maar een Nationaal kabinet kan nog niet worden uitgesloten.