Pages

dinsdag 29 juni 2010

De onzin van het 'grootste-winnaar' argument

Het Kamerdebat over de formatie bleek het Open Nederlands Kampioenschap Zwartepieten voor politici. Terwijl Halsema en Pechtold zich kostelijk vermaakten met het de les lezen van zowel Verhagen als Wilders, herhaalde Rutte nog maar eens dat het nooit aan hem had gelegen en zei Verhagen dat zijn partij een zeer consequente opstelling had. Wilders presenteerde zich als ware populist: hij was toch de grootste winnaar van de verkiezingen en zijn partij werd nu door de 'elitekliek' in een 'cordon sanitaire' omsloten. Vele fractievoorzitters toonden daar wel begrip voor: ja, als grootste winnaar moest Wilders toch echt wel serieus bij de onderhandelingen betrokken worden. Maar waarom eigenlijk?

Er is geen regel die stelt dat de grootste partij en de grootste winnaar in de formatie het voortouw zouden moeten nemen. Het is sinds jaar en dag gebruikelijk dat de grootste partij de leiding neemt, maar dit is niet noodzakelijk. Voor dit gebruik is wel een redelijke basis te vinden. Politicologen Michael McDonald, Robin Best en Ian Budge beargumenteren in een nog ongepubliceerd paper namelijk dat de grootste partij een groot draagvlak heeft. Die partij is heel vaak de Condorcet winnaar: de grootste partij zou in een electorale tweestrijd met elk van de andere partijen steeds als grootste uit de bus komen. Dit is geen logische noodzakelijkheid, maar het blijkt in de praktijk wel vaak zo te zijn. Daarom is het niet zo gek dat de grootste partij een 'voordeel' krijgt na de verkiezingen: deze is als eerste aan zet tijdens de formatie (en kan het premierschap opeisen als de formatie lukt).

Voor het toekennen van extra gewicht aan de 'grootste winnaar'  is geen basis te vinden. Waarom wint een partij? Omdat zij meer kiezers weet aan te trekken. Maar waarom zouden deze 'extra kiezers', kiezers die vaak van partij zijn gewisseld, nu meer meetellen dat kiezers die niet van partij zijn veranderd? Het CDA, dat sterk verloor, haalt nog steeds meer zetels dan 'winnaars' GroenLinks en D66 bij elkaar. In 1994 verloor de PvdA maar liefst 12 zetels; toch werd zij de grootste en leverde de premier van Paars-I. En was de SP belangrijker in 2002 toen ze van 5 naar 9 zetels ging, dan bij de afgelopen verkiezingen, toen ze van 25 naar 15 ging?

Het belonen van partijen die winnen enkel en alleen omdat ze winnen heeft niets met democratische meerderheidsbesluitvorming te maken. Integendeel, het is juist strijdig met de in de grondwet verankerde proportionaliteit van het kiessysteem. De 'grootste-winnaar' doctrine zet een premie op wispelturigheid. De stemmen van zwevende en anderszins volatiele kiezers wegen blijkbaar zwaarder dan die van iemand die zijn hele leven op dezelfde partij stemt. Dat is in strijd met het beginsel van one man, one vote. Wilders' betoog dat het 'ondemocratisch' zou zijn om niet met de PVV als grootste winnaar te onderhandelen vindt dus allesbehalve steun in de democratietheorie. Alleen maar met Wilders onderhandelen omdat hij veel heeft gewonnen, dát zou pas ondemocratisch zijn.

Voor de formatie tellen de verhoudingen in het parlement, die dankzij ons evenredige kiesstelsel een goede afspiegeling zijn van de politieke tegenstellingen onder de bevolking. De PVV is een heel belangrijke politieke speler geworden omdat ze met 24 zetels de derde partij van het land is geworden. Niet omdat ze gegroeid is. Het is belangrijk zo'n partij serieus te nemen in de coalitieonderhandelingen. Maar als de partij zich extreem opstelt, moet men niet raar staan kijken dat potentiele coalitiepartners (VVD, CDA) wellicht eerst andere opties gaan verkennen. Dat zijn die partijen ook aan hun kiezers verplicht. Van partijen mag verwacht worden dat ze hun verkiezingsprogramma willen realiseren. Als dat kan met de PVV moet men dat niet nalaten; maar als dat vanuit het CDA bezien beter kan met een nationaal kabinet, dan is het allerminst ondemocratisch om daar als partij als eerste op in te zetten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten