Pages

zaterdag 6 augustus 2011

Hebben GroenLinksers (te) veel vertrouwen in andere mensen?

De kwesties rondom GroenLinks-kamerlid Mariko Peters die de afgelopen dagen naar boven zijn gekomen, brengen pijnlijke affaires uit het verleden van de partij terug in het geheugen. Zelfs als er van de beweringen in HP/De Tijd en De Volkskrant geen jota zou kloppen en het hele gedoe niets meer is dan een smeercampagne, is het de vraag of de gesloten, afwijzende reactie van de partij de beste (media)strategie is. 

In dit verband is op Twitter wel verwezen naar de uitspraken van oud-fractieleider Halsema over de integriteit van Kamerleden. Zij stelde dat het voor “het goed functioneren van een Kamerlid”, niet alleen geldt, “of je wel of niet strafrechtelijk veroordeeld bent.” Alleen maar verklaren dat je onschuldig bent, zoals Peters deed, lijkt in dit licht onvoldoende. Echter, Halsema zei één zin later in hetzelfde debat ook iets anders tegen Wilders:
Het siert u dat u opkomt voor uw eigen Kamerleden en dat u zich verweert op het moment dat er geen sprake is van strafrechtelijke veroordeling; daar zult u mij niet over horen.
Daarmee doelt zij op de andere kant van de medaille: wat zou een partij waard zijn als iemand bij de eerste de beste beschuldiging aan de dijk wordt gezet? Er moet toch sprake zijn van een vertrouwensrelatie tussen de partijleden – pas als dat vertrouwen wordt beschaamd doordat bepaalde feiten naar voren komen (en na controle juist blijken te zijn) moet een partij conclusies trekken. De tussentijd tussen de eerste openbaarmakingen en het moment waarop de feiten helder in kaart zijn gebracht, is bijzonder lastig. Dan moet je als partij kiezen voor een lastige, maar heldere lijn: het vertrouwen blijft, maar er moet wel duidelijkheid komen – en daar moet juist ook het betrokken Kamerlid zich voor inspannen.

Desalniettemin lijkt het of juist binnen GroenLinks het ongeloof over de mogelijke kwestie (nu en in het verleden) een dergelijke lijn te veel in de weg heeft gezeten. Er was vaak vooral vertrouwen, zonder een kritische blik. Komt dat wellicht doordat het vertrouwen van GroenLinksers in de medemens hoger is, dan in andere partijen? Van de Kamerleden weten we dit niet, maar er is wel iets te zeggen over de kiezers.

Eén van de vele vragen in het Nationaal Kiezersonderzoek (2006) is: “Vindt u over het algemeen dat de meeste mensen wel te vertrouwen zijn, of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen?” Mensen worden gedwongen om voor één van deze uitersten te kiezen. Het percentage dat kiest voor de optie ‘vertrouwen’ staat, naar partij uitgesplitst, in de onderstaande grafiek weergegeven.

Figuur: Vertrouwen in mensen onder verschillende groepen kiezers (bron: NKO, 2006)

Het vertrouwen in andere mensen is onder de kiezers van GroenLinks duidelijk het hoogste, meer dan 90% zegt dat mensen in de meeste gevallen wel te vertrouwen zijn. Dit percentage ligt maar rond de 60% voor de andere linkse partijen (PvdA/SP). Het vertrouwen van PVV-kiezers en SGP-ers is zo mogelijk nog lager. De foutbalken geven aan dat het verschil tussen GroenLinks-kiezers en kiezers van andere partijen (behalve D66) statistisch significant is: we kunnen concluderen dat het zeer waarschijnlijk is dat niet alleen in de steekproef, maar onder alle kiezers het vertrouwen van GroenLinksers in andere mensen hoger is dan dat van andere kiezers.

Natuurlijk bewijst dit niet dat GroenLinksers allemaal naïeve gutmenschen zijn die maar niet kunnen beseffen dat ook hun eigen partijgenoten soms een misstap begaan. Maar het verklaart misschien deels waarom dat besef in voorgaande affaires wel erg langzaam naar boven kwam. Uiteindelijk zijn er wel conclusies getrokken (Duyvendak, Varma, Pormes zijn vertrokken), maar het proces was minder open dan men wellicht had gewild. Hopelijk trekken GroenLinks en Peters daaruit lering, want zelfs al zijn zij ervan overtuigd dat de hele zaak op een smerige manier is opgeklopt door verschillende media, dan nog geldt, zoals Halsema in november 2010 concludeerde:

Ik blijf bij de opvatting dat Kamerleden in opspraak kunnen raken en dat daarmee een serieus probleem voor de geloofwaardigheid van de politiek ontstaat. Dat probleem is er niet pas nadat de rechter een oordeel heeft uitgesproken.