Pages

vrijdag 14 juni 2013

Weg om niets? Fred de Graaf en de evenredigheidsregel

De voorzitter van de Eerste Kamer wilde de inhuldiging van de Koning tot een feestje maken, maar kwam zelf van een koude kermis thuis. Het nieuws dat Geert Wilders door hem bewust buiten de commissie van in- en uitgeleide zou zijn gehouden maakte, hoewel door hem ontkend, zijn positie onhoudbaar. Inhoudelijk ging het om vrijwel niets: wie mag met het Koninklijk gezelschap naar binnen lopen? Maar door zijn discretionaire bevoegdheid te gebruiken om Wilders buiten de commissie te houden, gaf De Graaf wel de indruk partijdig te zijn. Dat bleek buitengewoon gevoelig te liggen in de Kamer.

De opwinding in de Kamer hing waarschijnlijk samen met het feit dat De Graafs beslissing op gespannen voet staat met een aloude politieke spelregel, namelijk die van evenredigheid. Hij wilde zelf een commissie die divers was qua politieke kleur en geslacht, maar daarbij past het natuurlijk niet om bepaalde politici of partijen buiten beschouwing te laten. Volgens politicoloog Arend Lijphart was evenredigheid vroeger zo’n beetje de belangrijkste spelregel in de Nederlandse politiek:
“De spelregel van de evenredigheid heeft veel bijgedragen tot het succes van de pacificatie-politiek in Nederland. Deze regel maakte de kern uit van de Pacificatie van 1917: zowel de schoolstrijd als de kiesrecht-kwestie werd op deze grondslag opgelost. Ook daarna is het een van de duidelijkste regels van de pacificatie-politiek gebleven, waaraan de leiders van alle zuilen zich strikt hebben gehouden.”

In de politieke samenstelling van organen was evenredigheid ook lange tijd het leidende beginsel. De drie leden van de Algemene Rekenkamer waren van het CDA, de VVD en de PvdA. Burgemeestersbenoemingen werden verdeeld onder de grotere partijen, ongeveer naar rato van hun electorale positie. Topposities in Den Haag werden ook verdeeld: leverde de ene partij de voorzitter van de Tweede Kamer, dan kon zij niet ook de voorzitter van de Eerste Kamer leveren. In 1973 moest Eerste Kamervoorzitter De Niet opstappen, omdat zijn partijgenoot Vondeling voorzitter van de Tweede Kamer werd.

Daarbij is het interessant te constateren dat het belang van evenredigheid in de zin van personele afspiegeling aan het verminderen is. Wilde verkiezingswinnaar CDA in 2002 nog geen kandidaat-Tweede Kamervoorzitter stellen omdat er ook al een CDA’er de Eerste Kamer voorzat (Braks), in 2011 was dat geen overweging voor de VVD om naast het Eerste Kamervoorzitterschap (De Graaf) de leiding van de Tweede Kamer op de eisen (Van Miltenburg). Ook bij andere debatten over benoemingen zie je het argument van de afspiegeling steeds minder vaak naar voren komen; de kwaliteit van de kandidaat en de vraag wie de grootste fractie heeft, staan nu vaker voorop.

De Graafs criteria voor de samenstelling van de commissie waren ook al niet meer zozeer gestoeld op afspiegeling van alle (grote) fracties, maar allereerst op anciƫnniteit (als jonkie kon je het vergeten) en in tweede instantie op diversiteit (geen twee personen van dezelfde partij). Geen afspiegeling dus, maar diversiteit. Maar selectie op politieke kleur past daarbij natuurlijk ook niet.

Hoewel De Graaf niet de enige Eerste Kamervoorzitter was die tussentijds opstapte, deden voorgangers dat vaak vanwege het accepteren van een andere functie of, zoals in het geval van De Niet, vanwege toepassing van het beginsel van de evenredigheid. De Graaf is, bij mijn weten, in de recente geschiedenis de enige die opstapte omdat hij zijn eigen positie onhoudbaar had gemaakt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten