In 1956 werd in tweede lezing de grondwetswijziging aangenomen om het aantal Tweede Kamerleden uit te breiden naar 150 leden. De omvang van de Kamer was sinds 1887 niet meer gewijzigd, terwijl de (kiesgerechtigde) bevolking sterk was toegenomen. Vandaag de dag gaan er juist stemmen op om de Tweede Kamer weer terug te brengen naar 100 leden (o.a. door VVD, PvdA en GroenLinks). De argumenten variëren van 'politici kosten te veel geld', 'we moeten allemaal bezuinigen' tot de verwachting dat een kleinere Kamer beter op hoofdlijnen kan debatteren. Juist in het licht van deze discussie is het goed om eens te kijken wat in de jaren 1950 de redenen waren om het aantal leden te vergroten naar 150.
De
memorie van toelichting van het eerste wetsvoorstel van de regering bevatte vier redenen voor de voorgestelde uitbreiding:
1. Zwaar werk Het Kamerwerk was te zwaar geworden voor individuele Kamerleden, maar ook voor de Kamer als geheel.
2. Internationale verplichtingen Op Kamerleden zou waarschijnlijk een groter beroep worden gedaan i.v.m. parlementair werk in internationale organen (bijv. Europees Parlement).
3. Band met burgers Het contact met de maatschappij kan verbeteren door het aantal Kamerleden uit te breiden.
4. Vergelijking met buitenland Het Nederlandse parlement is al zeer bescheiden van omvang.
De Kamer liet zich uiteindelijk overtuigen door de redenering van de regering. Alle partijen, behalve VVD en CHU, stemden vóór de uitbreiding.
Een goede reden om weer terug te gaan naar 100 leden zou zijn, als deze argumenten inmiddels vervallen zijn. Zou bijvoorbeeld het Kamerwerk tegenwoordig licht zijn? Dat blijkt niet het geval te zijn. Het Kamerlidmaatschap is nog steeds een meer-dan-fulltime baan. Daarbij is ook de ondersteuning van Kamerleden beperkt, zoals een parlementariër aangaf in het
parlementsonderzoek 2006 (p. 60):
"De ondersteuning en bemensing is een lachertje op het gebied van kwaliteit. Een gemiddeld kamerlid heeft een halve week secretariële ondersteuning. De rest van de week wordt er gewoon niet opgenomen. Een volksvertegenwoordiger moet de telefoon oppakken. Dat is allemaal klein leed, maar het is raar, dat begrijpen de mensen niet."
Daarbij komt dat het aantal te bespreken wetten en voorstellen sinds 1950 eerder is toe- dan afgenomen. Verschuiving van wetgevende macht naar Europa zorgt niet echt voor een verlichting van het parlementaire werk, omdat veel van die voorstellen alsnog in uitvoeringswetten moeten worden omgezet. Gezien de vele klaagzangen die je de laatste jaren vanuit de Eerste Kamer hoort over de kwaliteit van de wetgeving, is nou ook niet vast te stellen dat de Tweede Kamer in dit opzicht goed genoeg functioneert. Het zou vreemd zijn om te verwachten dat een reductie van het aantal Kamerleden zal leiden tot een verbetering van deze zaken. Zeker omdat dit een reductie van het aantal specialisten zal betekenen, juist in de kleinere fracties.
Het tweede punt dat werd genoemd in de memorie van toelichting lijkt nu minder relevant. Hoewel er nog wel parlementariërs in internationale organen zitten, is het belangrijkste (namelijk het Europees Parlement) tegenwoordig direct gekozen. Het dubbelmandaat is afgeschaft, waardoor Kamerleden zich helemaal op 'Den Haag' kunnen richten.
Sinds de jaren 1950 is de bevolking toegenomen van ongeveer 10 tot 16 miljoen. De verhouding tussen het aantal burgers en het aantal Tweede Kamerleden is nu dus nog schever (1 kamerlid op 106 duizend mensen) dan
voor de uitbreiding tot 150 Kamerleden (1 kamerlid op 100 mensen). Het is interessant wat
CPN-kamerlid Haken daar destijds over zei:
"Naar ons oordeel is een aantal van 100 Kamerleden op een totaal van ruim vijf millioen uitgebrachte stemmen, dus bij een kiesdeler van ruim 50000 stemmen, een wanverhouding, die bijna nergens in een land, waar de burgerlijke democratie nog aanwezig is, gevonden wordt."
Hoewel er vandaag de dag natuurlijk veel meer manieren zijn om contact te houden met burgers, is de verhouding tussen het aantal Kamerleden en de bevolkingsomvang door de tijd heen weer verslechterd. Als de omvang van de Kamer beperkt zou worden, zouden we nog maar 1 Kamerlid op 160.000 mensen hebben. Zelfs met Twitter, Hyves en Facebook bemoeilijkt dat het contact. Terwijl juist over de afstand tussen kiezer en politicus zoveel ontevredenheid heerst.
Daarbij komt nog dat het Nederlandse parlement nog
steeds zeer bescheiden van omvang is. Vrijwel alle parlementen in omliggende landen zijn aanmerkelijk groter in verhouding tot de bevolking. Dat was voor 1956 zo, en dat is nu zo. Nederland heeft dus al een relatief 'efficiënte' volksvertegenwoordiging.
Recente ontwikkelingen geven niet meer aanleiding tot het beperken van het aantal Kamerleden. De hoop dat een beperking van het aantal Kamerleden tot meer debatten op hoofdlijnen leidt is ijdel. Het leidt eerder tot debatten om 'headlines'. Daarnaast: debatten op hoofdlijnen zijn soms belangrijk, maar ook de kwaliteit van de wetgeving is van belang. En om dat te beoordelen is een goede kennis van specifieke onderwerpen zeer noodzakelijk. De huidige cultuur van 'spoeddebatje hier, spoeddebatje daar' kan beter worden tegengegaan door daar een iets hogere drempel voor op te werpen, bijvoorbeeld 50 i.p.v. 30 Kamerleden. Dan gooi je het Kamerlid niet met het badwater weg.
Het voorstel van GroenLinks om het aantal Kamerleden te verminderen, maar hun ondersteuning te versterken werkt ook niet. Betere ondersteuning is prima. Maar de keuze voor benoemde adviseurs in plaats van gekozen volksvertegenwoordigers leidt eerder tot een afname van de democratische controle - en het leidt uiteindelijk ook niet tot besparingen.
De argumenten uit de jaren 1950 blijken dus nog steeds actueel: er is zorg over de zwaarte van het Kamerwerk en de band tussen kiezer en gekozene. Het Nederlandse parlement is al relatief klein. Het verkleinen van de Kamer biedt geen oplossing voor het probleem dat de 'waan van de dag' regeert. Minder Kamerleden leiden eerder tot minder wetgevingskwaliteit, een nog lossere band tussen politici en bevolking en een verdere verheadlining van het parlement.