dinsdag 29 juni 2010
De onzin van het 'grootste-winnaar' argument
zondag 27 juni 2010
De informateur heeft geen haast
zondag 20 juni 2010
Stemgedrag per wijk in Leiden: kwart stemt op PVV in Noord
Het stemgedrag markeert een verschil tussen volkswijken en 'liberale' wijken. De kleurcodes in de onderstaande figuur geven aan waar een partij het relatief goed heeft gedaan. In Leiden Noord halen PvdA en PVV samen de helft van de stemmen, maar scoren liberale partijen als de VVD en D66 ruim onder hun gemiddelde Leidse score. In de Binnenstad-Noord is de VVD juist de grootste partij, terwijl ook D66 en GroenLinks daar een goede score laten zien. Het CDA doet het juist het beste in de zuidelijke wijken en het Morsdistrict. Het extra stembureau op het station bleek vooral een uitkomst voor kiezers op D66 en GroenLinks; PVV’ers gaan blijkbaar niet in grote getale met de trein, want hun partij scoorde bij dit stembureau zeer laag.
De patronen van het stemgedrag kunnen ruimtelijk worden weergegeven, met behulp van een correspondentie-analyse. In het onderstaande ruimtelijk figuur staan partijen en wijken. Partijen staan dicht bij de wijken waar ze het relatief goed deden en ver verwijdert van de wijken waar ze relatief slecht scoorden. Daardoor staan partijen die het goed deden in dezelfde soort wijken dicht bij elkaar. Rechts in de figuur staat de PVV, die vooral steun kreeg in Noord en de Stevenshof. Ook de SP doet het goed in deze wijken, waardoor de SP relatief dicht bij de PVV staat. Linksboven staan de links-progressieve partijen, GroenLinks en D66, die steun krijgen in en rond het station en in de Binnenstad(-Noord). De PvdD, ChristenUnie en PvdA staan in het midden van het figuur. Dat betekent dat de variatie in stemgedrag tussen de wijken niet heel groot is. De PvdA deed het bijvoorbeeld heel goed in de Merenwijk, maar ook in Noord. Iets verder naar onder staat de VVD, die het goed doet in de Binnenstad-Zuid, maar ook in het Roodenburgerdistrict. De VVD staat dus tussen D66 en GroenLinks aan de ene kant en het CDA aan de andere kant in. Het CDA staat helemaal onderaan de figuur. De partij doet het vooral goed buiten het centrum (behalve Stevenshof en Noord).
dinsdag 15 juni 2010
Stemmen op de lijsttrekkers: Wilders, Halsema en Van der Staaij doen het goed
Het aantal stemmen op de lijsttrekkers hangt sterk samen met het totaal aantal stemmen op hun partij. Er zijn een aantal kleine verschillen. In onderstaande figuur staat het verband weergeven. Lijsttrekkers die onder de lijn staan hebben relatief veel stemmen gekregen, terwijl lijsttrekkers boven de lijn juist weinig persoonlijke stemmen kregen. Geert Wilders, Kees van der Staaij en Femke Halsema kregen relatief de meeste voorkeursstemmen. Wilders is immers de oprichter en onbetwiste leider van zijn partij, terwijl Halsema ook GroenLinks-kiezers trekt die op de ‘hoogste vrouw’ stemmen – bij andere partijen wijken die kiezers uit naar de nummer twee of drie. Bij de SGP stemt men traditioneel op de lijsttrekker; kiezen op de hoogste vrouw is er daar immers ook niet bij. Jan Peter Balkenende (CDA) deed het relatief het slechtste: slechts 74% van de CDA’ers koos voor hem.
Na de opvallende verschillen in de resultaten voor de lijsttrekkers in 2006 geven de uitslagen van dit jaar vooral een evenredig beeld. Gemiddeld stemt 84% van de kiezers op de lijsttrekkers, met relatief kleine plussen (Wilders, Van der Staaij, Halsema) en minnen (Balkenende, Pechtold). Dit zegt niet direct iets over de populariteit van de lijsttrekker, maar uit de vergelijking met 2006 valt wel af te leiden dat de lijsttrekkers die in deze campagne in een positief daglicht stonden het ook qua persoonlijke stemmen relatief goed hebben gedaan. De meeste verliezers merken dit ook in het aantal stemmen dat ze zelf kregen.
vrijdag 11 juni 2010
De rituele dans van het coalitiespel: Rechts, Nationaal of Paars+?
De meeste partijen hebben inmiddels aangegeven dat een Rechtse coalitie van VVD, PVV en CDA onderzocht moet worden. Deze combinatie heeft echter maar 76 zetels, iets wat ook VVD-leider Rutte zorgen baart. Maar omdat de PVV zo veel heeft gewonnen, wil hij toch eerst deze optie onderzoeken. Dit kan ook tactiek zijn. De VVD en PVV achterban zou het niet zomaar pikken als Rutte meteen Paars+ gaat onderzoeken; door eerst Rechts te verkennen, kan Rutte later niet worden verweten dat hij het niet met de PVV wilde proberen.
Een andere combinatie met drie partijen is een Nationaal kabinet met VVD, PvdA en CDA. Deze optie wordt traditioneel als onwenselijk gezien, omdat er dan geen echte oppositie zou zijn. Dat argument gaat inmiddels echter niet meer op. Er zijn naast de grote drie nog vier andere partijen in het parlement met minstens 10 zetels. Een Nationaal kabinet is een onlogische keuze.
Hoewel het er op lijkt dat Maxime Verhagen nog best een keer minister van Buitenlandse Zaken zou willen worden, kan het CDA natuurlijk ook voor de oppositie kiezen. In dat geval ligt Paars+ het meeste voor de hand. Deze combinatie van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks heeft een vrij ruimte meerderheid van 8 1 zetels, maar zal wel vrij forse ideologische verschillen moeten overwinnen. De partijen kunnen elkaar wel vinden op de noodzaak van hervorming, maar over de precieze maatregelen is men het niet eens. De formatie van Paars+ zou dan ook wel eens lang kunnen duren.
Zonder de VVD kan ook worden geregeerd. Eén optie is een Rooms-Rode coalitie met de drie linkse partijen PvdA, GroenLinks en SP aangevuld met het CDA. De SP heeft haar voorkeur uitgesproken voor deze coalitie, maar het is zeer de vraag of het CDA zo’n avontuur aan zou durven. Uit alle mogelijke opties, is dit één van de meest linkse mogelijkheden.
Als zowel VVD, PVV als SP buiten de regering worden gehouden, blijft een Centrum combinatie over bestaande uit PvdA, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie. In feite de ‘oude coalitie’, die haar meerderheid ruim heeft verloren (nu 56 zetels), aangevuld met D66 en GroenLinks. Gezien dat feit ligt ook deze coalitie ook niet echt voor de hand, maar als de formatie lang gaat duren, kan het soms vreemd lopen.
Wat zijn de politiek-inhoudelijke posities van deze mogelijkheden? Veel kiezers zullen inmiddels bekend zijn met de politieke ruimte van het Kieskompas. In deze tweedimensionale figuur staan de partijen gepositioneerd op twee assen: links-rechts en conservatief-progressief. Hoewel op de samenstelling van die assen een hoop aan te merken is, kun je de ruimte gebruiken om de politiek-inhoudelijke positie van de coalities te schatten. Het kieskompas bestaat uit 30 stellingen, waarop partijen een positie innemen van 1 tot 5. De positie van een coalitie op een stelling is berekend als het gemiddelde van de positie van de coalitiepartners (gewogen naar zetelaantal). De positie in de ruimte is vervolgens net zo berekend als dat voor de partijen ook is gebeurd: door het gemiddelde te nemen van de positie op de stellingen. Op deze manier kun je dus de coalitie-opties ook in de ruimte van het Kieskompas weergeven. Dit is zeker geen perfecte voorspelling van het coalitieakkoord, maar geeft enig idee van wat te verwachten valt (immigratie en integratie komt bijvoorbeeld niet sterk voor in het kieskompas, dus deze verschillen worden waarschijnlijk onderschat).
Gezien de getalsverhoudingen en de politiek-inhoudelijke afstanden lijken dus Rechts, Nationaal en Paars+ de meeste kans te maken. De eerste coalitie is inhoudelijk coherent, maar heeft de kleinst mogelijke meerderheid. De tweede coalitie komt wellicht daarna in beeld, maar zal voor de PvdA minder aantrekkelijk zijn. Daarnaast moet het CDA ook daar aan mee doen en het is de vraag of die partij wil regeren. Paars+ is een alternatief zonder CDA, maar zal met name voor de VVD minder aantrekkelijk zijn vanwege inhoudelijke verschillen. Waarschijnlijk zal men eerst rechts verkennen; mocht dat toch te instabiel blijken (ook met eventuele gedoogsteun van SGP en/of CU), dan is waarschijnlijk Paars+ de volgende optie. Maar een Nationaal kabinet kan nog niet worden uitgesloten.
donderdag 10 juni 2010
Verkiezingen 2010: de Leidse uitslagen
Nu de stofwolken van de uitslagenavond zijn opgetrokken, kunnen we de verkiezingsuitslagen in Nederland vergelijken met die in Leiden. Onderstaande grafiek geeft de uitslagen van de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 en 2010 weer, evenals die van de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen. Duidelijke winnaars zijn in Leiden ook de PVV en D66: van 5%/4,5% naar 13%/14%. Beide partijen zijn dus meer dan verdubbeld. Ook de VVD en GroenLinks wisten in Leiden winst te boeken van ongeveer 3 respectievelijk 1,5 procentpunt. Verliezers zijn het CDA (min 10 procentpunt) en de SP (-8,4 procentpunt). De Partij van de Arbeid boekt weliswaar een klein verlies, maar weet zich wel te handhaven als grootste partij. Ook is de PvdA-uitslag duidelijk beter dan bij de gemeenteraadsverkiezingen. We zien dat drie van de vier ‘oude’ collegepartijen het beter doen bij de Tweede Kamerverkiezingen dan bij de gemeenteraadsverkiezingen: PvdA, VVD en GL. D66 doet het juist aanmerkelijk minder goed dan in maart. Dit suggereert dat D66 destijds een goede uitslag heeft geboekt, mede gebaseerd op lokale factoren.
De patronen van winst en verlies in Leiden lijken erg op de landelijke trends: partijen die landelijk winnen, winnen ook in Leiden, partijen die landelijk verliezen, doen dat ook in Leiden. Je ziet wel dat de meeste partijen het in Leiden qua procentuele winst of verlies iets slechter doen dan landelijk. Zo verliest het CDA in Leiden meer dan de helft van haar stemmen (-61%), terwijl het CDA landelijk 48% van haar aanhang uit 2006 verliest. D66 wint landelijk 245% procent; in Leiden ongeveer 210%. De VVD en GroenLinks winnen weliswaar in Leiden, maar procentueel is de winst kleiner dan gemiddeld in het hele land. De PvdA en PvdD verliezen in Leiden minder dan in landelijk, terwijl CDA en SP juist meer verliezen dan landelijk. De PVV doet het in Leiden iets beter dan landelijk.
Deze tendensen vertalen zich in een iets andere krachtsverhouding in Leiden ten opzichte van het landelijke beeld, dan voorheen. In onderstaande grafiek wordt de steun voor partijen in Leiden uitgedrukt als een percentage van de landelijke steun. Getallen boven de 100 geven aan dat een partij in Leiden relatief groot is, onder de 100 is een partij relatief klein. Het CDA, de ChristenUnie en de SGP zijn in Leiden van oudsher relatief klein en hun positie is gisteren nog zwakker geworden. De PvdA en PvdD staan juist relatief sterk in Leiden en sinds de laatste verkiezingen nog zelfs iets sterker. D66 en GroenLinks zijn in Leiden het grootst, vergelijken met hun landelijke grootte, maar deze partijen konden in Leiden hun landelijke groei niet evenaren. Dit is niet zo heel vreemd gezien het feit dat beide partijen vorige keer een zwakke uitslag boekten en het nu juist goed doen. Het suggereert dat de Leidse aanhang van deze partijen relatief trouw is. Tot op zekere hoogte geldt dit ook voor de VVD, die nu in Leiden iets minder groot is dan landelijk. De SP en CDA hebben in Leiden eerder wel een loyaliteitsprobleem: hier liepen de kiezers harder weg dan landelijk.
woensdag 9 juni 2010
Strategisch stemmen maakt ongelukkig
In de laatste dagen van de campagne gaat het vaak over het zogenaamde ‘strategisch stemmen’. Je stemt dan niet op je echte voorkeur, maar op een andere partij vanwege de premier of coalitie. Maar in Nederland heeft dat strategisch stemmen eigenlijk weinig zin. Uiteindelijk leidt het vaak tot desillusie: je hebt én niet op je eerste voorkeur gestemd én je ‘strategische doel’ wordt vaak ook niet bereikt.
In het buitenland wordt vooral strategisch gestemd vanwege het kiesstelsel. In Engeland zijn er kiesdistricten waar de Liberaal Democraten maar heel klein zijn; een stem op hen is dan ‘weggegooid’. Mensen kiezen daarom sneller voor een grote partij. In Duitsland hebben mensen twee stemmen die ze ook strategisch kunnen uitbrengen. Dit zijn vaak heel duidelijke situaties: mensen houden rekening met het kiesstelsel en stemmen niet op partijen die toch niet kunnen winnen. De kans op succes is daarom relatief groot.
In Nederland zijn de redenen om strategisch te stemmen vaak veel complexer. De eerste reden is om de ‘premier te kiezen’. De grootste partij levert immers vaak de premier. Dit is echter geen regel. Het CDA was niet de grootste toen Dries van Agt voor het eerst premier werd en Barend Biesheuvel was zelfs lid van een kleine middenpartij (ARP, 14 zetels). Mocht je enige doel zijn om Rutte, Cohen of Balkenende als premier te krijgen, dan kan een strategische stem enige invloed hebben. Maar er is geen garantie op succes: in 2006 kon u kiezen tussen Balkenende en Bos, maar kreeg u beide.
Een nog ingewikkelder reden om strategisch te stemmen is vanwege de kleur van de regering na de verkiezingen. Hierbij spelen echter nog veel meer factoren een rol. Als er weer 10 partijen worden verkozen, zijn er ongeveer 500 meerderheidscoalities mogelijk. Zelfs als D66 dus zegt een voorkeur te hebben voor Paars, zou de D66-kiezer kunnen worden verrast met een VVD-CDA-D66 kabinet. Dit geldt in feite voor alle partijen, behalve partijen die elkaar expliciet uitsluiten. En mocht u dan toch de coalitie willen beïnvloeden, dan is het verstandiger om wat ‘linkser’ of ‘rechtser’ te stemmen dan uw eigenlijke voorkeur. Iedereen die wel eens heeft afgedongen op een toeristenmarkt, weet immers dat je altijd wat lager moet inzetten dan wat je wil betalen. Met een stem op GroenLinks of SP, zet je de PvdA centraler in het nieuwe kabinet, met een stem op de PVV zet je de VVD in het midden van het kabinet. Ook hier geldt echter: de kans dat je voorkeurscoalitie dichterbij komt door je strategische stem is niet echt groot.
Wat leverde het in het verleden op, dat strategisch stemmen? Linkse kiezers die in 2006 strategisch voor Bos kozen, kregen Balkenende als premier met Bos erbij. En in 2003 werden D66’ers verrast met een centrum-rechts kabinet. Toen Kok wel premier werd in 1994 en 1998 was het verschil met de VVD dermate duidelijk (6 resp. 7 zetels) dat je je kunt afvragen hoe belangrijk de strategische stem toen was.
Uiteindelijk levert strategisch stemmen dus zeer beperkt resultaat op. En je levert er wel je ‘echte’ voorkeur er voor in. Als het gaat om de kleur van de coalitie moet je zelfs zeggen dat ‘strategisch’ op een grote partij stemmen een onverstandige zet is. Je kunt de regering beter naar ‘links’ of ‘rechts’ trekken door op GroenLinks, SP of PVV stemmen. Al met al eindigt de strategische stem eerder in desillusie dan in resultaat: je eerste voorkeur doet het niet goed, en je strategische doel wordt niet bereikt.
zondag 6 juni 2010
Onzeker en overschat: waarom peilingen maar peilingen zijn
De peilers kunnen het u niet vertellen. In de onderzoeksverantwoording van Peil.nl noch Politieke Barometer staat niets over de onzekerheid van de gepeilde zetelaantallen. Terwijl die onzekerheid er weldegelijk is. Je ondervraagt immers hooguit een paar duizend mensen. Als je een paar duizend andere mensen vraagt, is de uitkomst waarschijnlijk net anders. Dit wordt ook wel de foutmarge of het betrouwbaarheidsinterval genoemd. Je kunt eenvoudig berekenen hoe groot die betrouwbaarheidsinterval is, ingeval je een willekeurige (aselecte) steekproef trekt.
In een peiling met 1000 respondenten (zoals bij de Politieke Barometer), is er een (95%) foutmarge van plus of min 3,7 zetels voor een partij die 30 zetels krijg in de peiling. Die partij kan dus in werkelijkheid een steun hebben van tussen de ruim 26 en bijna 34 zetels. Beter gezegd: je kunt er 95% zeker van zijn dat het werkelijke zetelaantal tussen de 26 en 34 zetels ligt. Met meer respondenten wordt de foutmarge kleiner, hoewel het verschil tussen 3000 en 4000 (Peil.nl) mensen niet meer zo groot is. Voor kleinere partijen is de foutmarge natuurlijk ook kleiner, maar toch nog rond de twee zetels voor een partij die 10 zetels peilt. Verschuivingen tussen peilingen die binnen deze foutmarges liggen, zeggen dus niets. Ze kunnen net zo goed toevallig zijn, als ze een gevolg van een 'echte' kiezersverschuiving. Het is dus zeer opvallend dat de SGP in sommige peilingen altijd twee zetels scoort, zoals Joop van Holsteyn opmerkte. Als de peilers een echte willekeurige steekproef zouden trekken, zou dat zeer onwaarschijnlijk zijn: het zouden er ook regelmatig 1 of 3 moeten zijn.
Wegen
Bovenstaande foutmarges gelden voor een willekeurig getrokken steekproef. Maar het is heel lastig om een willekeurige steekproef te trekken. Niet iedereen staat in het telefoonboek of heeft internet. En als je met een klembord in het winkelcentrum gaat staan, kom je zeker geen doorsnee van de bevolking tegen. In de veelgebruikte internetpanels zijn daardoor bijvoorbeeld ouderen oververtegenwoordigd. De peilingbureaus corrigeren hiervoor door middel van het 'wegen' van de resultaten. De ouderen die wél in de steekproef zitten, wegen dan bijvoorbeeld zwaarder mee in de zetelberekening, want het zijn er relatief weinig. Van kenmerken zoals leeftijd, geslacht en inkomen weet je ook precies hoe die voorkomen onder de gehele bevolking en je kunt op die manier goed wegen. Wél een probleem is het als bepaalde mensen maar heel weinig in de steekproef voorkomen: hun wegingsfactor wordt dan zo hoog, dat de resultaten nog steeds erg onzeker zijn. Wegen helpt dus wel, maar het geen perfect oplossing. Als je het goed doet, komt je resultaat dan overeen met de foutmarges van een aselecte steekproef.
Je kunt ook weging toepassen om de foutmarges wat kleiner te maken dan bij een willekeurige steekproef. Als je bijvoorbeeld weet dat alle protestanten op het CDA stemmen, dan kun je het zetelaantal van het CDA beter voorspellen als je het aantal protestanten in de steekproef precies gelijk stelt aan het aantal protestanten in het hele land. Zulke voorspellers zijn er niet veel en ze voorspellen niet perfect. Maar het kan helpen. Eén van de voorspellende factoren is het stemgedrag in de vorige verkiezingen: een grote groep mensen stemt immers meestal op dezelfde partij. De voorspelling is niet perfect, maar het helpt wel.
Een weging naar stemgedrag in vorige verkiezingen verkleint de foutmarges, zo leert een simulatie op basis van het Nationaal Kiezers Onderzoek van 2006. Hierbij trok ik duizend keer een steekproef van 1000 mensen uit de database van dit onderzoek. Dit simuleert de mogelijke 'peilingen' die uit een hele bevolking zouden kunnen worden getrokken. De groene balken geven de gemiddelde verwachting van het stemmenpercentage in een ongewogen aselecte steekproef; de zwarte lijnen geven de onzekerheid van de verwachting aan. De blauwe balken geven de verwachting en onzekerheid aan van een gewogen steekproef, naar stemgedrag 2003. De gemiddelde verwachting is praktisch hetzelfde, maar de foutmarges zijn iets kleiner, met name voor de Christelijke partijen die een vaste aanhang hebben. Dergelijke wegingen kunnen dus de foutmarges verkleinen, maar dat hangt sterk af van de voorspellende waarde van de wegingsvariabele. De peilingsbureaus geven niet precies aan hoe ze wegen, dus het is lastig om te bepalen in hoeverre hun foutmarges worden beperkt door het wegen.
Wat beter kan
Allereerst moeten peilingbureaus duidelijk aangeven onder hoeveel mensen zijn ondervraagd en wat (bij benadering) de onzekerheid van de verwachting is. Vervolgens zou het enorm helpen als media geen onzin meer uitkramen op basis van verschuivingen tussen twee peilingen. Als trends over meerdere peilingen doorzetten, kun je met redelijke zekerheid iets zeggen. Maar als een partij van maandag op dinsdag twee zetels daalt in de peiling, hoeft dat niets te betekenen. Peilingen kunnen nuttige instrumenten zijn voor kiezers en politici. Maar wie de foutmarges vergeet, geeft geen cijfers, maar verkoopt praatjes.