Pages

donderdag 28 oktober 2010

Stemgedrag bij regeringsverklaring: kloof oppositie-coalitie

Het stemgedrag van partijen betreffende de moties die zijn ingediend bij het debat over de regeringverklaring laten een duidelijke kloof tussen oppositie en coalitie zien. Aan de kant van de oppositie staan SP, GroenLinks, D66, PvdA en (iets verder weg) de ChristenUnie. Het ‘regeringskamp’ wordt naast VVD en CDA bevolkt door PVV en SGP. Hoewel er enkele verschillen zijn tussen de regeringspartijen en hun gedoogpartner PVV stemmen zij toch in 74% van de niet-unanieme stemmingen gelijk. De overeenkomst tussen oud-coalitiegenoten CDA en PvdA is 47%.

Stemgedrag regeringsverklaring (1-dimensionaal)
(lijnen geven 95% credibility interval aan)
Op basis van het stemgedrag van partijen kun je een schatting maken van hun ‘ideaalposities’: de onderliggende verschillen van inzicht die ten grondslag liggen aan het stemgedrag. Het eendimensionale model hieronder afgebeeld is behoorlijk accuraat: met behulp van deze partijposities (en bijbehorende posities van elke motie) kun je 88,8% van de stemkeuzes correct voorspellen.
Aan de linkerkant van het spectrum staan achtereenvolgens PvdD, GroenLinks, PvdA, D66, SP en ChristenUnie. De laatste partij staat al iets verder naar het centrum. Aan de rechterzijde van het spectrum staan SGP, VVD, CDA en PVV. Dit stemgedrag lijkt sterk op dat in het vorige parlement, met een belangrijk verschil: PvdA en CDA staan nu duidelijk verder uit elkaar.
Het eendimensionale model is echter niet ‘perfect’. Zo is er een aantal stemmingen waarin PVV en SP (en andere linkse partijen) samen optrekken, bijvoorbeeld de PVV-motie over een ceremonieel Koningschap. Daarin wijkt het stemgedrag af van het dominante patroon. Om dit mee te kunnen nemen is ook een tweedimensionaal model gemaakt. Dit model voorspelt 92,9% van de stemkeuzes correct (de verbetering zit met name bij de PVV). Hierin is op de horizontale as hetzelfde beeld te zien als in het eendimensionale model, maar zien we op de verticale as binnen het rechtse blok een verschil tussen CDA, VVD en SGP aan de ene kant en de PVV aan de andere kant. Dit komt door een aantal stemmingen waarin PVV optrekt met één van de oppositiepartijen (met name SP en PvdD).
De bovenstaande modellen zijn gemaakt op basis van een zeer klein aantal stemmingen (22, waarvan 3 unaniem). Het geeft dus nog geen definitieve stempatronen. Maar als beeld indicatief zou zijn voor wat komen gaat, betekent dit dat er ondanks de bijzondere regeringsconstructie qua stemgedrag weinig nieuws onder de zon is.

dinsdag 26 oktober 2010

Woordkeus regeringsverklaring: Rutte-I versus Balkenende-IV

"Dit kabinet wil minder regels voor Nederlandse bedrijven." Deze zin is wellicht het meest typerend voor de regeringsverklaring die premier Rutte voorlas in de Tweede Kamer. Dit blijkt uit een vergelijking van het woordgebruik in deze regeringsverklaring met die van Balkenende-IV. In plaats van "een samenleving waarin wij samen moeten werken en samen moeten leven", besteedt Rutte-I in zijn verklaring aandacht aan "zorg, onderwijs, maar ook minder moeten gaan doen".

Onderstaande figuur bevat een analyse van het woordgebruik in beide regeringsverklaringen. Woorden die bovenaan de figuur staan, worden relatief vaak in de tekst van Rutte gebruikt, woorden onderaan juist door Balkenende (IV). Hoe hoger of lager de positie, hoe meer onderscheidend een woord is. Van woorden die in de grijze vlakken staan weten we met 90% zekerheid dat ze onderscheidend zijn voor het taalgebruik van de beide regeringen. Woorden die meer naar rechts staan, worden vaker gebruikt. Elke grijze stip staat voor één of meer woorden; de belangrijkste zijn gelabeled.



De woorden die door de beide premiers worden gebruikt reflecteren in het algemeen de politieke keuzes die worden gemaakt. Het motto van kabinet Balkenende-IV werd door de toenmalige premier vaak gebruik: "samen werken, samen leven". Rutte noemt zorg en onderwijs concreet, maar zegt ook vaak dat we het met "minder moeten gaan doen". Daarnaast besteedde Rutte relatief veel aandacht aan "regels voor bedrijven", de "crisis" en het "Nederlandse" karakter van een aantal zaken. Opvallende afwezige bij Rutte zijn woorden rondom immigratie en integratie. Hij noemt dit soort woorden wel, maar niet significant vaker dan Balkenende. Zijn echte aandacht gaat uit naar de economische thema's.

maandag 11 oktober 2010

Kies voor de liberale democratie

Dit artikel is geschreven samen met Simon Otjes. Het verscheen eerder in een licht bewerkte versie in De Helling

GroenLinks is voortgekomen uit de democratiseringsbewegingen van de jaren zestig en zeventig. De vier partijen die in 1989 GroenLinks vormden waren een direct product van deze bewegingen of waren hier sterk door gevormd. Dus toen de partij in 1991 haar doelstellingen formuleerde, was het niet opmerkelijk dat ze de eerste hiervan “een democratische rechtsstaat, waarin individuele vrijheden zijn gewaarborgd en alle ingezetenen gelijke politieke rechten hebben” was. Sindsdien heeft het denken binnen GroenLinks over democratisering echter vrijwel stilgestaan. Nog steeds echoot GroenLinks in haar nieuwe programma van uitgangspunten “het democratisch ideaal van gelijke zeggenschap voor iedereen” uit de jaren zeventig. De samenleving is in de laatste twintig jaar echter radicaal veranderd: een grote groep burgers wordt steeds cynischer over de politiek en maatschappelijke tegenstellingen worden steeds sterker. De praktische voorstellen van GroenLinks op het gebied van democratisering zijn wel veranderd, maar de visie op democratie bleef achter. Dit is de GroenLinkse democratieparadox: de kampioen van vrije meningsvorming en medezeggenschap houdt zelf welhaast dogmatisch vast aan mantra’s over participatie uit de jaren zestig.

In het veelzijdige debat over democratie kunnen sinds de 18e eeuw ruwweg twee tradities onderscheiden worden. In de republikeinse democratische traditie staat directe participatie centraal. Typische exponent van deze stroming zijn Rousseau en Spinoza, maar deze traditie heeft haar wortels in de Atheense democratie. Het centrale idee is dat mensen zelf invloed moeten uitoefenen op beslissingen die hen aan gaan. Volkssoevereiniteit is de enige legitieme basis voor besluitvorming. Het volk –in de praktijk de meerderheid van het volk– heeft het absoluut voor het zeggen. De macht van het volk wordt niet beperkt door grondwettelijke principes die individuele rechten zouden kunnen beschermen tegen de “tyrannie van de meerderheid”. Volkssoevereiniteit kan op twee manieren worden vormgegeven. Eén manier is om mensen zelf mee te laten beslissen over zaken die hen aangaan. Dat kan door referenda, burgerinitiatieven en inspraakrondes, maar ook door inspraak via ondernemingsraden of medezeggenschap op scholen. Besluitvorming moet zo dicht mogelijk plaats vinden bij de burgers. Zo kunnen burgers direct participeren in het politieke proces: participatiedemocratie. Een andere manier is om burgers directe invloed te geven over de verkiezing hun leiders. Dat kan door burgers te laten stemmen over de verkiezing van burgemeesters, rechters, het staatshoofd of de regeringsleider en door hen meer invloed te geven op de samenstelling van het parlement via voorkeursstemmen of districten. Hierbij staat de vraag centraal wie er moet regeren: personendemocratie. De laatste tien jaar zien we in toenemende mate een verschil tussen rechtse populisten die voorstander zijn van personendemocratie en linkse partijen die het ideaal van de participatiedemocratie voorstaan. Slechts één partij, D66, verenigt de ideeën van de participatiedemocratie en de personendemocratie.

De liberale democratische traditie verzet zich tegen het idee van de absolute volkssoevereiniteit. Liberale democraten als Madison en Popper menen dat de bescherming van individuele vrijheden centraal moet staan in een democratie. Deze traditie heeft haar wortels in de Verlichting. Dat betekent dat de macht van de overheid beperkt moet worden en dat binnen de overheid verschillende organen elkaar via checks and balances in toom moeten houden. Dit kan door een sterke scheiding der machten op het nationale niveau, waarbij het kabinet en het parlement een eigen rol hebben en onafhankelijke rechters wetgeving kunnen toetsten aan de grondwet. Ook een heldere verticale scheiding van bevoegdheden tussen gemeente, provincies en het Rijk kan hier aan bijdragen. De kern van democratie is volgens liberale democraten dat het volk wordt beschermd tegen verkeerde beslissingen of incompetente leiders, met name waar het hun burgerrechten betreft. Daarom moet de macht worden verdeeld: macht vraagt om tegenmacht.

In de praktijk vormt elke visie op democratie een mengeling van republikeinse en liberaleargumenten. Binnen een liberaal systeem is namelijk best ruimte voor participatie en de meeste voorstanders van de republikeinse traditie zijn ook voor grondwettelijke bescherming. De vraag is waar je het zwaartepunt legt: bij volkssoevereiniteit of bij checks and balances.



Beide tradities zijn terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks. Van alle verkiezingsprogramma’s van GroenLinks hebben we de concrete voorstellen en de argumentatie op het gebied van democratisering ingedeeld in vier categorieën (liberale democratie, participatiedemocratie, personendemocratie en overig, zoals decentralisatie en efficiëntie). Hier kijken we naar de verhouding tussen argumenten uit de eerste drie categorieën. Er is daarbij een opvallend verschil tussen de overwegingen en de concrete programmapunten (zie figuur 1).Van oudsher is de republikeinse traditie dominant in de programma’s en dan vrijwel uitsluitend in de smaak van de participatiedemocratie. Het aandeel van programmapunten die kunnen worden geschaard onder de noemer ‘participatiedemocratie’ neemt echter af. In 1998 was iets meer dan zeventig procent van de voorstellen gericht op het vergroten van de participatie, in 2010 was dit nog iets meer dan de helft. Als we kijken naar de overwegingen die in de programma’s worden genoemd is echter een ander patroon zichtbaar. Participatiedemocratische overwegingen waren dominant, behalve in de periode 2002-2003. In het manifest van 2003 werd een stevige liberaaldemocratische kritiek op de Fortuynrevolte werd geleverd. In de programma’s van 2006 en 2010 verdwenen deze overwegingen echter weer grotendeels. Ook in de programma’s van uitgangspunten van 1991 en 2009 wordt het ideaal van de participatiedemocratie gehuldigd. Het idee van een personendemocratie is bij GroenLinks vrijwel afwezig: alleen het voorstel om de voorkeursstem zwaarder te laten wegen kan hiertoe gerekend worden.

Er is in de laatste jaren een merkwaardige spagaat ontstaan: de overwegingen zijn gericht op participatiedemocratie, maar tussen de concrete programmapunten zitten nu meer liberaaldemocratische voorstellen dan voorheen. Voorstellen als het verkiezen van de burgemeester door de gemeenteraad of constitutionele toetsing vallen duidelijk binnen de liberaaldemocratische traditie, maar de bijbehorende argumenten spelen een marginale rol in de programma’s. Alleen in 2003 was het programma echt gefundeerd op een liberale democratieopvatting: GroenLinks wees aan de ene kant de achterkamertjespolitiek van Paars af, maar ook de anti-politieke retoriek van de LPF, en stelde voor politieke besluitvorming terug brengen in het parlement. In de periode daarvoor en daarna ligt de actief burgerschap: burgers moeten “meedoen, meepraten en meebeslissen” en moeten “meer directe invloed op de democratische besluitvorming” krijgen. De clichés over participatie en zeggenschap keren telkens terug bij gebrek aan beter, zo lijkt het.

Steeds meer wordt het programma wat betreft democratische vernieuwing een verzameling losse voorstellen zonder een duidelijke achterliggende visie. Het denken over democratie binnen GroenLinks ontwikkelt zich zichtbaar nauwelijks en sluit niet meer goed aan bij de concrete voorstellen. Deze ontwikkeling wordt ook door Pels geobserveerd. Resultaat is dat de partij niet meer zo goed weet waarom er dingen moeten veranderen. In het programma van 2010 is dit duidelijk zichtbaar: ongeveer de helft van de voorstellen die gaan over democratische vernieuwing zijn typisch liberaal-democratische voorstellen, maar dit zien we in de overwegingen nauwelijks terug.De hele democratieparagraaf lijkt visieloos. In een programma dat in veel opzichten innovatief en vernieuwend was, was 95% van de voorstellen over democratisering al eerder voorgekomen in een GroenLinks programma, duidelijk meer dan voorheen. Een ander symptoom van het gebrek aan eigen visie is dat het programma nu pleit voor een maatschappelijk debat over de democratie. En zelfs dat is niet nieuw: GroenLinks deed dat in 2002 en 2003.

Het gevolg van de stilstand in het GroenLinkse denken over democratie is dat de hervormingsagenda niet meer goed aansluit op recente maatschappelijke ontwikkelingen. Het alleen maar nastreven van een direct democratische participatiesamenleving biedt in onvoldoende mate oplossingen voor de problemen van vandaag. Participatie alleen leidt in de praktijk namelijk niet snel tot wederzijds begrip en betere besluitvorming, maar eerder tot polarisatie en soms zelfs tot een grotere kloof tussen burger en politiek. Denk aan de situatie in Californië waar burgers via referenda besloten tot belastingverlaging en verhoging van sociale uitgaven, maar vervolgens de gouverneur wegstuurden wegens hoge begrotingstekorten. Juist de liberaaldemocratische traditie biedt een progressief, hervormingsgezind en realistisch perspectief. Deze traditie sluit heel goed aan bij het gedachtegoed van GroenLinks: GroenLinks neemt het traditioneel op voor de burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben, zoals vluchtelingen. En als ideeënpartij loopt zij voor op maatschappelijke ontwikkelingen en de publieke opinie. Daarom zou GroenLinks dus ook consequent bij deze liberaal-democratische stroming moeten scharen. We bieden hier een liberaal-democratisch perspectief op twee belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen.

Allereerst worden burgers cynischer over de politiek. De politiek zou haar beloften niet waar maken en meer gericht zijn op de macht dan op het vertegenwoordigen van de burger. De vraag of deze beweringen allemaal volledig waar zijn, doet niet ter zake. Er bestaat een duidelijke perceptie van een onoverbrugbare kloof, waaraan populistische partijen een deel van hun succes ontlenen. De sterke tegenstelling tussen de coalitiepartijen, die de regering ten koste van alles lijken te willen verdedigen, en oppositiepartijen, die vaak nauwelijks een goed woord over hebben voor het regeringsbeleid draagt hier aan bij. Door de compromissen van het kabinet over te nemen als hun eigen standpunten, lijken coalitiefracties afstand te nemen van hun eigen programma, en door het kabinet als een gesloten front te steunen doen zij af aan de noodzakelijke parlementaire controle. In een parlementair systeem bestaat per definitie een verwevenheid tussen regering en parlement, maar dat zou niet af moeten doen aan de controlerende taak van het parlement. In landen met een minderheidskabinet (Zweden, Denemarken) of een afspiegelingssysteem (Zwitserland) is de relatie tussen regering en parlement niet in beton gegoten. De regering moet immers steeds op zoek naar meerderheden. Dit zorgt ervoor dat partijen onafhankelijker staan van de regering, en dus duidelijker hun eigen standpunt kunnen verwoorden. Het geringe vertrouwen in regering en parlement bij een deel van de bevolking wordt niet weggenomen door die burgers simpelweg overal directe zeggenschap over te geven. De meeste burgers steunen namelijk het systeem van de vertegenwoordigende democratie. Ze willen niet overal over meepraten, maar invloed hebben op punten waar het echt om gaat. Democratisering moet gericht zijn op het versterken van de controle op degene die macht uitoefent. Daarbij past een instrument als het referendum heel goed, als noodrem: een uiterste vorm van controle op de regering en het parlement. Niet vanuit een participatief ideaal dat iedereen overal over mee moet kunnen praten en beslissen, maar vanuit het liberaal-democratische perspectief van macht en tegenmacht.

Ten tweede, is er een groeiende politieke tegenstelling over culturele vraagstukken, zoals de positie van de Islam in Nederland, immigratie en integratie, criminaliteit en terrorisme. Het debat over deze onderwerpen is sterk gepolariseerd en lijkt weinig ruimte te laten voor politieke compromissen. Een groeiende politieke stroming wil de klassieke burgerrechten van de moslims beperken, de juridische positie van vluchtelingen, migranten, allochtonen verslechteren en onze burgerrechten ingrijpend beperken vanwege de dreiging van terrorisme. Gevestigde partijen gaan hier deels in mee. Hier kan tegenwicht aan gegeven worden door de machtenscheiding te versterken. Naast de rol die de Raad van State en de Eerste Kamer hebben in de toetsing van de grondwettelijkheid, zouden (in navolging van het voorstel van Halsema) rechters het recht moeten krijgen wetten op hun grondwettelijkheid te toetsen. Ook binnen het parlement kunnen checks and balances versterkt worden: voorkomen moet worden dat een coalitie die een beperkte meerderheid heeft in de Tweede Kamer het alleenrecht krijgt om te regeren. Een versterking van de Eerste Kamer kan hieraan bijdragen. In de Eerste Kamer worden nu grotendeels de zetten van de Tweede Kamer herhaald, omdat de samenstelling nauwelijks verschilt. Als de Eerste Kamer meer gebruikt maakt van haar rechten en als hierin andere meerderheden gevormd kunnen worden (omdat zij door een ander kiesstelsel is verkozen), dan kan er serieus werk worden gemaakt van het tweekamerstelsel. Burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben moeten beschermd worden, juist als dat niet populair is: dat is de kern van de liberale democratie.

GroenLinks zou consequent moeten kiezen voor de liberale democratie. Dit sluit goed aan bij de rest van het GroenLinks programma, dat in toenemende mate de nadruk legt op de rechten van burgers en minderheden. Het geeft ook een passend antwoord op politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Om het groeiende cynisme te keren en te voorkomen dat de polarisatie op culturele thema’s leidt tot een blijvende inbreuk op de rechten van minderheden is een liberale democratie noodzakelijk. Daarom moet GroenLinks politiek niet langer exclusief moet modeleren op een ideaal van volkssoevereiniteit, maar juist op het principe dat macht om tegenmacht vraagt.