maandag 13 december 2010
Halsema relatief populairst in verkiezing Politicus van het Jaar
vrijdag 3 december 2010
Hoe meer peilingen, hoe beter: een analyse van de steun voor de coalitiepartijen
maandag 15 november 2010
Een veroordeeld Kamerlid is ook gekozen
donderdag 28 oktober 2010
Stemgedrag bij regeringsverklaring: kloof oppositie-coalitie
Stemgedrag regeringsverklaring (1-dimensionaal) (lijnen geven 95% credibility interval aan) |
dinsdag 26 oktober 2010
Woordkeus regeringsverklaring: Rutte-I versus Balkenende-IV
Onderstaande figuur bevat een analyse van het woordgebruik in beide regeringsverklaringen. Woorden die bovenaan de figuur staan, worden relatief vaak in de tekst van Rutte gebruikt, woorden onderaan juist door Balkenende (IV). Hoe hoger of lager de positie, hoe meer onderscheidend een woord is. Van woorden die in de grijze vlakken staan weten we met 90% zekerheid dat ze onderscheidend zijn voor het taalgebruik van de beide regeringen. Woorden die meer naar rechts staan, worden vaker gebruikt. Elke grijze stip staat voor één of meer woorden; de belangrijkste zijn gelabeled.
De woorden die door de beide premiers worden gebruikt reflecteren in het algemeen de politieke keuzes die worden gemaakt. Het motto van kabinet Balkenende-IV werd door de toenmalige premier vaak gebruik: "samen werken, samen leven". Rutte noemt zorg en onderwijs concreet, maar zegt ook vaak dat we het met "minder moeten gaan doen". Daarnaast besteedde Rutte relatief veel aandacht aan "regels voor bedrijven", de "crisis" en het "Nederlandse" karakter van een aantal zaken. Opvallende afwezige bij Rutte zijn woorden rondom immigratie en integratie. Hij noemt dit soort woorden wel, maar niet significant vaker dan Balkenende. Zijn echte aandacht gaat uit naar de economische thema's.
maandag 11 oktober 2010
Kies voor de liberale democratie
In het veelzijdige debat over democratie kunnen sinds de 18e eeuw ruwweg twee tradities onderscheiden worden. In de republikeinse democratische traditie staat directe participatie centraal. Typische exponent van deze stroming zijn Rousseau en Spinoza, maar deze traditie heeft haar wortels in de Atheense democratie. Het centrale idee is dat mensen zelf invloed moeten uitoefenen op beslissingen die hen aan gaan. Volkssoevereiniteit is de enige legitieme basis voor besluitvorming. Het volk –in de praktijk de meerderheid van het volk– heeft het absoluut voor het zeggen. De macht van het volk wordt niet beperkt door grondwettelijke principes die individuele rechten zouden kunnen beschermen tegen de “tyrannie van de meerderheid”. Volkssoevereiniteit kan op twee manieren worden vormgegeven. Eén manier is om mensen zelf mee te laten beslissen over zaken die hen aangaan. Dat kan door referenda, burgerinitiatieven en inspraakrondes, maar ook door inspraak via ondernemingsraden of medezeggenschap op scholen. Besluitvorming moet zo dicht mogelijk plaats vinden bij de burgers. Zo kunnen burgers direct participeren in het politieke proces: participatiedemocratie. Een andere manier is om burgers directe invloed te geven over de verkiezing hun leiders. Dat kan door burgers te laten stemmen over de verkiezing van burgemeesters, rechters, het staatshoofd of de regeringsleider en door hen meer invloed te geven op de samenstelling van het parlement via voorkeursstemmen of districten. Hierbij staat de vraag centraal wie er moet regeren: personendemocratie. De laatste tien jaar zien we in toenemende mate een verschil tussen rechtse populisten die voorstander zijn van personendemocratie en linkse partijen die het ideaal van de participatiedemocratie voorstaan. Slechts één partij, D66, verenigt de ideeën van de participatiedemocratie en de personendemocratie.
De liberale democratische traditie verzet zich tegen het idee van de absolute volkssoevereiniteit. Liberale democraten als Madison en Popper menen dat de bescherming van individuele vrijheden centraal moet staan in een democratie. Deze traditie heeft haar wortels in de Verlichting. Dat betekent dat de macht van de overheid beperkt moet worden en dat binnen de overheid verschillende organen elkaar via checks and balances in toom moeten houden. Dit kan door een sterke scheiding der machten op het nationale niveau, waarbij het kabinet en het parlement een eigen rol hebben en onafhankelijke rechters wetgeving kunnen toetsten aan de grondwet. Ook een heldere verticale scheiding van bevoegdheden tussen gemeente, provincies en het Rijk kan hier aan bijdragen. De kern van democratie is volgens liberale democraten dat het volk wordt beschermd tegen verkeerde beslissingen of incompetente leiders, met name waar het hun burgerrechten betreft. Daarom moet de macht worden verdeeld: macht vraagt om tegenmacht.
In de praktijk vormt elke visie op democratie een mengeling van republikeinse en liberaleargumenten. Binnen een liberaal systeem is namelijk best ruimte voor participatie en de meeste voorstanders van de republikeinse traditie zijn ook voor grondwettelijke bescherming. De vraag is waar je het zwaartepunt legt: bij volkssoevereiniteit of bij checks and balances.
Beide tradities zijn terug te vinden in de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks. Van alle verkiezingsprogramma’s van GroenLinks hebben we de concrete voorstellen en de argumentatie op het gebied van democratisering ingedeeld in vier categorieën (liberale democratie, participatiedemocratie, personendemocratie en overig, zoals decentralisatie en efficiëntie). Hier kijken we naar de verhouding tussen argumenten uit de eerste drie categorieën. Er is daarbij een opvallend verschil tussen de overwegingen en de concrete programmapunten (zie figuur 1).Van oudsher is de republikeinse traditie dominant in de programma’s en dan vrijwel uitsluitend in de smaak van de participatiedemocratie. Het aandeel van programmapunten die kunnen worden geschaard onder de noemer ‘participatiedemocratie’ neemt echter af. In 1998 was iets meer dan zeventig procent van de voorstellen gericht op het vergroten van de participatie, in 2010 was dit nog iets meer dan de helft. Als we kijken naar de overwegingen die in de programma’s worden genoemd is echter een ander patroon zichtbaar. Participatiedemocratische overwegingen waren dominant, behalve in de periode 2002-2003. In het manifest van 2003 werd een stevige liberaaldemocratische kritiek op de Fortuynrevolte werd geleverd. In de programma’s van 2006 en 2010 verdwenen deze overwegingen echter weer grotendeels. Ook in de programma’s van uitgangspunten van 1991 en 2009 wordt het ideaal van de participatiedemocratie gehuldigd. Het idee van een personendemocratie is bij GroenLinks vrijwel afwezig: alleen het voorstel om de voorkeursstem zwaarder te laten wegen kan hiertoe gerekend worden.
Steeds meer wordt het programma wat betreft democratische vernieuwing een verzameling losse voorstellen zonder een duidelijke achterliggende visie. Het denken over democratie binnen GroenLinks ontwikkelt zich zichtbaar nauwelijks en sluit niet meer goed aan bij de concrete voorstellen. Deze ontwikkeling wordt ook door Pels geobserveerd. Resultaat is dat de partij niet meer zo goed weet waarom er dingen moeten veranderen. In het programma van 2010 is dit duidelijk zichtbaar: ongeveer de helft van de voorstellen die gaan over democratische vernieuwing zijn typisch liberaal-democratische voorstellen, maar dit zien we in de overwegingen nauwelijks terug.De hele democratieparagraaf lijkt visieloos. In een programma dat in veel opzichten innovatief en vernieuwend was, was 95% van de voorstellen over democratisering al eerder voorgekomen in een GroenLinks programma, duidelijk meer dan voorheen. Een ander symptoom van het gebrek aan eigen visie is dat het programma nu pleit voor een maatschappelijk debat over de democratie. En zelfs dat is niet nieuw: GroenLinks deed dat in 2002 en 2003.
Het gevolg van de stilstand in het GroenLinkse denken over democratie is dat de hervormingsagenda niet meer goed aansluit op recente maatschappelijke ontwikkelingen. Het alleen maar nastreven van een direct democratische participatiesamenleving biedt in onvoldoende mate oplossingen voor de problemen van vandaag. Participatie alleen leidt in de praktijk namelijk niet snel tot wederzijds begrip en betere besluitvorming, maar eerder tot polarisatie en soms zelfs tot een grotere kloof tussen burger en politiek. Denk aan de situatie in Californië waar burgers via referenda besloten tot belastingverlaging en verhoging van sociale uitgaven, maar vervolgens de gouverneur wegstuurden wegens hoge begrotingstekorten. Juist de liberaaldemocratische traditie biedt een progressief, hervormingsgezind en realistisch perspectief. Deze traditie sluit heel goed aan bij het gedachtegoed van GroenLinks: GroenLinks neemt het traditioneel op voor de burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben, zoals vluchtelingen. En als ideeënpartij loopt zij voor op maatschappelijke ontwikkelingen en de publieke opinie. Daarom zou GroenLinks dus ook consequent bij deze liberaal-democratische stroming moeten scharen. We bieden hier een liberaal-democratisch perspectief op twee belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen.
Allereerst worden burgers cynischer over de politiek. De politiek zou haar beloften niet waar maken en meer gericht zijn op de macht dan op het vertegenwoordigen van de burger. De vraag of deze beweringen allemaal volledig waar zijn, doet niet ter zake. Er bestaat een duidelijke perceptie van een onoverbrugbare kloof, waaraan populistische partijen een deel van hun succes ontlenen. De sterke tegenstelling tussen de coalitiepartijen, die de regering ten koste van alles lijken te willen verdedigen, en oppositiepartijen, die vaak nauwelijks een goed woord over hebben voor het regeringsbeleid draagt hier aan bij. Door de compromissen van het kabinet over te nemen als hun eigen standpunten, lijken coalitiefracties afstand te nemen van hun eigen programma, en door het kabinet als een gesloten front te steunen doen zij af aan de noodzakelijke parlementaire controle. In een parlementair systeem bestaat per definitie een verwevenheid tussen regering en parlement, maar dat zou niet af moeten doen aan de controlerende taak van het parlement. In landen met een minderheidskabinet (Zweden, Denemarken) of een afspiegelingssysteem (Zwitserland) is de relatie tussen regering en parlement niet in beton gegoten. De regering moet immers steeds op zoek naar meerderheden. Dit zorgt ervoor dat partijen onafhankelijker staan van de regering, en dus duidelijker hun eigen standpunt kunnen verwoorden. Het geringe vertrouwen in regering en parlement bij een deel van de bevolking wordt niet weggenomen door die burgers simpelweg overal directe zeggenschap over te geven. De meeste burgers steunen namelijk het systeem van de vertegenwoordigende democratie. Ze willen niet overal over meepraten, maar invloed hebben op punten waar het echt om gaat. Democratisering moet gericht zijn op het versterken van de controle op degene die macht uitoefent. Daarbij past een instrument als het referendum heel goed, als noodrem: een uiterste vorm van controle op de regering en het parlement. Niet vanuit een participatief ideaal dat iedereen overal over mee moet kunnen praten en beslissen, maar vanuit het liberaal-democratische perspectief van macht en tegenmacht.
Ten tweede, is er een groeiende politieke tegenstelling over culturele vraagstukken, zoals de positie van de Islam in Nederland, immigratie en integratie, criminaliteit en terrorisme. Het debat over deze onderwerpen is sterk gepolariseerd en lijkt weinig ruimte te laten voor politieke compromissen. Een groeiende politieke stroming wil de klassieke burgerrechten van de moslims beperken, de juridische positie van vluchtelingen, migranten, allochtonen verslechteren en onze burgerrechten ingrijpend beperken vanwege de dreiging van terrorisme. Gevestigde partijen gaan hier deels in mee. Hier kan tegenwicht aan gegeven worden door de machtenscheiding te versterken. Naast de rol die de Raad van State en de Eerste Kamer hebben in de toetsing van de grondwettelijkheid, zouden (in navolging van het voorstel van Halsema) rechters het recht moeten krijgen wetten op hun grondwettelijkheid te toetsen. Ook binnen het parlement kunnen checks and balances versterkt worden: voorkomen moet worden dat een coalitie die een beperkte meerderheid heeft in de Tweede Kamer het alleenrecht krijgt om te regeren. Een versterking van de Eerste Kamer kan hieraan bijdragen. In de Eerste Kamer worden nu grotendeels de zetten van de Tweede Kamer herhaald, omdat de samenstelling nauwelijks verschilt. Als de Eerste Kamer meer gebruikt maakt van haar rechten en als hierin andere meerderheden gevormd kunnen worden (omdat zij door een ander kiesstelsel is verkozen), dan kan er serieus werk worden gemaakt van het tweekamerstelsel. Burgerrechten, de rechten van minderheden en de belangen van groepen die geen stemrecht hebben moeten beschermd worden, juist als dat niet populair is: dat is de kern van de liberale democratie.
GroenLinks zou consequent moeten kiezen voor de liberale democratie. Dit sluit goed aan bij de rest van het GroenLinks programma, dat in toenemende mate de nadruk legt op de rechten van burgers en minderheden. Het geeft ook een passend antwoord op politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Om het groeiende cynisme te keren en te voorkomen dat de polarisatie op culturele thema’s leidt tot een blijvende inbreuk op de rechten van minderheden is een liberale democratie noodzakelijk. Daarom moet GroenLinks politiek niet langer exclusief moet modeleren op een ideaal van volkssoevereiniteit, maar juist op het principe dat macht om tegenmacht vraagt.
dinsdag 28 september 2010
122 alternatieven (zonder PVV) voor het CDA
dinsdag 14 september 2010
CDA middenpartij? Niet volgens eigen kiezers
Uit gegevens van het Nationaal Kiezersonderzoek 2006 blijkt dat kiezers het CDA gemiddeld genomen op 6,78 op een schaal van 0 (links) tot 10 (rechts) plaatsen. Ter vergelijking: de VVD staat op 7,24, de ChristenUnie op 5,80 en D66 op 4,88. In de ogen van de kiezer staat het CDA dus dichterbij de VVD dan bij de ChristenUnie en D66 op de links-rechts schaal. Dit betreft gegevens van kort na de verkiezingen van 2006, maar er is weinig reden om aan te nemen dat het CDA enorm naar links is opgeschoven in de ogen van de kiezer (wellicht enigszins door de samenwerking met de PvdA).
Opvallend is dat juist CDA-kiezers de partij rechtser plaatsen dan de gemiddelde kiezer dat doet (7,13, zie figuur). Er is geen kiezersgroep die de positie van het CDA zo rechts inschat. Juist degenen die in 2006 op het CDA stemden, waren het dus oneens met Verhagen: het CDA is geen midden-, maar een rechtse partij. Ze plaatsten het CDA zelfs iets rechtser dan de VVD (hoewel dat verschil niet statistisch significant is)! De enige andere groep kiezers die dat deden waren de SGP-ers, die links-rechts lijken te interpreteren als christelijk versus seculier.
De ironie van de opmerking van Verhagen is dat de CDA-kiezers juist in meerderheid vóór een 'rechtse' coalitie zijn. Als je kijkt naar de voorkeuren van de CDA-achterban ten aanzien van de coalitie heeft men liever de PVV dan de PvdA (of GroenLinks of D66). De CDA-ers willen dus helemaal geen 'middenpartij', maar een partij met een profiel dat duidelijk rechts van het midden is. Verhagens spin is niets meer en minder dan een doorzichtige poging om de gematigde vleugel binnen zijn partij gerust te stellen. De vraag is of hij hun vertrouwen met dit soort praatjes kan herstellen.
zondag 5 september 2010
De coalitieruimte: kloof tussen links en rechts
vrijdag 27 augustus 2010
Wat vinden de CDA-leden van de formatie?
Het valt op dat van de 223 ondervraagde CDA-leden (van de 362 in de database van TNS NIPO) er 35 inmiddels geen lid meer waren. Dat betekent een opzegpercentage van 15%. In totaal is het ledenaantal van het CDA met nog geen 3% afgenomen over dezelfde periode (januari 2007-januari 2010). En in dat cijfer zit ook nog natuurlijk verloop (overlijdens, CDA'ers zijn nou eenmaal over het algemeen niet erg jong). Dit verschil kan toeval zijn, maar het kan ook betekenen dat er relatief veel politiek geengageerde (en kritische) respondenten in de database zitten. Of mensen die meer politiek bewust zijn geworden omdat ze regelmatig worden ondervraagd.
Van de 223 ondervraagde leden bleek 48% voor het kabinet te zijn; 39% was tegen. De foutmarge voor deze percentages is ongeveer +/- 6,3%, althans indien er een aselecte steekproef zou zijn getrokken. De steekproef in dit onderzoek is echter niet aselect; TNS NIPO geeft duidelijk aan dat de resultaten daarom gewogen zijn. Dit zorgt ervoor dat de echte foutmarge vermoedelijk nog groter is. Het verschil tussen voor- en tegenstanders is volgens de peiling 9%. De foutmarge van dit verschil is minimaal 11,4%: er is dus een behoorlijke kans dat het verschil het gevolg is van de steekproeftrekking. Daarom moet je concluderen dat er statistisch gezien geen verschil is. De uitkomsten komen overigens grotendeels overeen met een eerdere enquete van het Eenvandaag opiniepanel (55% voor, 39% tegen).
Het peilingbureau is zich waarschijnlijk bewust van deze beperkingen en legt in de presentatie van de resultaten de nadruk op citaten van de ondervraagden in plaats van de cijfers (in tegenstelling tot veel media). Die citaten laten een interessant beeld zien: de voorstanders zijn veelal voorzichtig in hun redeneringen ('enig overgebleven oplossing', 'moeten wij dit maar proberen', 'minderheidskabinet zal Wilders alleen nog maar groter maken'), terwijl de tegenstanders heel duidelijk zijn in hun afwijzing ('onacceptabel', 'extreme partij', 'ideologie Wilders deugt niet'). Het aantal 'overtuigde' voorstanders ('dit doet recht aan de verkiezingsuitslag') van een rechts kabinet onder CDA-leden lijkt, althans in deze enquete, klein.
Veel zal afhangen van de precieze inhoud van het regeerakkoord. Bevat dat genoeg van het CDA-programma, dan is er een gerede kans dat een meerderheid van de leden (c.q. congresbezoekers) zal instemmen. Mocht dat echter tegenvallen - en Wilders zich de komende tijd op voor CDA'ers onaangename wijze roeren - dan kan de dynamiek op het congres onvoorspelbaar worden. Voorlopig lijkt Verhagen de situatie, met hulp van zijn partijvoorzitter, met enige moeite onder controle te kunnen houden. Zet hij die lijn voort, dan komt dit rechtse kabinet er gewoon.
woensdag 28 juli 2010
NRC verslikt zich in onderzoek kiezersvoorkeuren bezuinigingen
dinsdag 27 juli 2010
De coalitieruimte: publieke opinie over de regeringssamenstelling
donderdag 22 juli 2010
Tussen fractie en partij
De tegenstelling tussen de volksvertegenwoordigers en bestuurders van een partij vormt al sinds de vorming van massapartijen van tijd tot tijd een probleem. Als iedereen het eens is, hoor je natuurlijk niemand. Maar als er een verschil van inzicht is, komt de vraag naar boven: wie heeft het hier nu voor het zeggen? De wetgeving is daar in vrijwel alle landen heel duidelijk over: de volksvertegenwoordigers bepalen zelf wat ze zeggen en hoe ze stemmen. In Nederland bestaan politieke partijen wettelijk gezien zelfs eigenlijk niet, behalve voor subsidiedoeleinden. De fractie bepaalt dus zelf hoe ze zich politiek opstelt, de fractieleden gaan over hun eigen stemgedrag en kunnen dus ook besluiten om deel te nemen aan een college. Het enige wat een partij kan doen is ze er uit gooien als ze het echt te bont maken, maar dat ultieme middel wordt natuurlijk pas ingezet als alle pogingen tot bemiddeling mislukken. Het laatste voorbeeld hiervan is SP-Europarlementariër Kartika Liothard, die na ruzie met de fractievoorzitter als onafhankelijk lid verder ging.
Overigens verzet de wetgever zich er niet tegen dat de partij zich met de fractie bemoeit, bijvoorbeeld via overleg tussen bestuur en fractie of middels het afleggen van verantwoordelijkheid aan ledenvergaderingen. De fractieleden moeten zonder 'last of ruggenspraak' kunnen spreken en stemmen in de gemeenteraad, maar informatie en verantwoording is niet uitgesloten. Eén passage in de toelichting van het Arnhemse rapport verbaasde mij dan ook enigzins. Er wordt voorgesteld om de Arnhemse reglementen te wijzigen, zodat de afdelingsvoorzitter niet langer in de onderhanderlingsdelegatie voor de coalitieonderhandelingen zit. Dit is op zich een goed voorstel, want de fractie lijkt de eerst aangewezene voor het voeren van de onderhandelingen. De motivatie van de commissie is echter:
"Motivatie: Analoog aan landelijke reglement. Bestuurder kan geen lid zijn van de onderhandeldelegatie. De fractie is de wettelijk aangewezen onderhandelingspartner."Hiervoor kan ik noch in de reglementen van GroenLinks noch in de wet steun vinden. In de GroenLinkse reglementen staat dat het bestuur wordt betrokken bij het interne overleg over de onderhandelingen, maar er staat niet dat een bestuurder de 'externe' onderhandelingen niet mag voeren. In de Gemeentewet staat maar één ding over de college-onderhandelingen, namelijk dat de burgemeester daar achteraf over geïnformeerd moet worden. Natuurlijk, uit de wet volgt dat de fractie geen betrokkenheid van de partij hoeft te zoeken en dat ze geen instemming van de partij nodig heeft. Maar dat betekent nog niet dat de fractie daarmee de 'wettelijk aangewezen' onderhandelingspartner is. Wettelijk gezien is daarvoor namelijk helemaal niemand aangewezen. Net als in de landelijke coalitieformatie is dit een proces wat zich grotendeels aan het geschreven recht onttrekt. Wat er wettelijk gezien toe doet is wie er uiteindelijk stemt over de benoeming van de wethouders. Dat is volstrekt helder: de raadsleden. Maar als de raadsleden onvoldoende draagvlak hebben binnen een partij(afdeling), kan dat wel uitmonden in conflict en crisis. En daar wordt uiteindelijk geen van beide beter van.
woensdag 21 juli 2010
Twitterspreekuur Femke Halsema: een korte impressie
dinsdag 29 juni 2010
De onzin van het 'grootste-winnaar' argument
zondag 27 juni 2010
De informateur heeft geen haast
zondag 20 juni 2010
Stemgedrag per wijk in Leiden: kwart stemt op PVV in Noord
Het stemgedrag markeert een verschil tussen volkswijken en 'liberale' wijken. De kleurcodes in de onderstaande figuur geven aan waar een partij het relatief goed heeft gedaan. In Leiden Noord halen PvdA en PVV samen de helft van de stemmen, maar scoren liberale partijen als de VVD en D66 ruim onder hun gemiddelde Leidse score. In de Binnenstad-Noord is de VVD juist de grootste partij, terwijl ook D66 en GroenLinks daar een goede score laten zien. Het CDA doet het juist het beste in de zuidelijke wijken en het Morsdistrict. Het extra stembureau op het station bleek vooral een uitkomst voor kiezers op D66 en GroenLinks; PVV’ers gaan blijkbaar niet in grote getale met de trein, want hun partij scoorde bij dit stembureau zeer laag.
De patronen van het stemgedrag kunnen ruimtelijk worden weergegeven, met behulp van een correspondentie-analyse. In het onderstaande ruimtelijk figuur staan partijen en wijken. Partijen staan dicht bij de wijken waar ze het relatief goed deden en ver verwijdert van de wijken waar ze relatief slecht scoorden. Daardoor staan partijen die het goed deden in dezelfde soort wijken dicht bij elkaar. Rechts in de figuur staat de PVV, die vooral steun kreeg in Noord en de Stevenshof. Ook de SP doet het goed in deze wijken, waardoor de SP relatief dicht bij de PVV staat. Linksboven staan de links-progressieve partijen, GroenLinks en D66, die steun krijgen in en rond het station en in de Binnenstad(-Noord). De PvdD, ChristenUnie en PvdA staan in het midden van het figuur. Dat betekent dat de variatie in stemgedrag tussen de wijken niet heel groot is. De PvdA deed het bijvoorbeeld heel goed in de Merenwijk, maar ook in Noord. Iets verder naar onder staat de VVD, die het goed doet in de Binnenstad-Zuid, maar ook in het Roodenburgerdistrict. De VVD staat dus tussen D66 en GroenLinks aan de ene kant en het CDA aan de andere kant in. Het CDA staat helemaal onderaan de figuur. De partij doet het vooral goed buiten het centrum (behalve Stevenshof en Noord).
dinsdag 15 juni 2010
Stemmen op de lijsttrekkers: Wilders, Halsema en Van der Staaij doen het goed
Het aantal stemmen op de lijsttrekkers hangt sterk samen met het totaal aantal stemmen op hun partij. Er zijn een aantal kleine verschillen. In onderstaande figuur staat het verband weergeven. Lijsttrekkers die onder de lijn staan hebben relatief veel stemmen gekregen, terwijl lijsttrekkers boven de lijn juist weinig persoonlijke stemmen kregen. Geert Wilders, Kees van der Staaij en Femke Halsema kregen relatief de meeste voorkeursstemmen. Wilders is immers de oprichter en onbetwiste leider van zijn partij, terwijl Halsema ook GroenLinks-kiezers trekt die op de ‘hoogste vrouw’ stemmen – bij andere partijen wijken die kiezers uit naar de nummer twee of drie. Bij de SGP stemt men traditioneel op de lijsttrekker; kiezen op de hoogste vrouw is er daar immers ook niet bij. Jan Peter Balkenende (CDA) deed het relatief het slechtste: slechts 74% van de CDA’ers koos voor hem.
Na de opvallende verschillen in de resultaten voor de lijsttrekkers in 2006 geven de uitslagen van dit jaar vooral een evenredig beeld. Gemiddeld stemt 84% van de kiezers op de lijsttrekkers, met relatief kleine plussen (Wilders, Van der Staaij, Halsema) en minnen (Balkenende, Pechtold). Dit zegt niet direct iets over de populariteit van de lijsttrekker, maar uit de vergelijking met 2006 valt wel af te leiden dat de lijsttrekkers die in deze campagne in een positief daglicht stonden het ook qua persoonlijke stemmen relatief goed hebben gedaan. De meeste verliezers merken dit ook in het aantal stemmen dat ze zelf kregen.
vrijdag 11 juni 2010
De rituele dans van het coalitiespel: Rechts, Nationaal of Paars+?
De meeste partijen hebben inmiddels aangegeven dat een Rechtse coalitie van VVD, PVV en CDA onderzocht moet worden. Deze combinatie heeft echter maar 76 zetels, iets wat ook VVD-leider Rutte zorgen baart. Maar omdat de PVV zo veel heeft gewonnen, wil hij toch eerst deze optie onderzoeken. Dit kan ook tactiek zijn. De VVD en PVV achterban zou het niet zomaar pikken als Rutte meteen Paars+ gaat onderzoeken; door eerst Rechts te verkennen, kan Rutte later niet worden verweten dat hij het niet met de PVV wilde proberen.
Een andere combinatie met drie partijen is een Nationaal kabinet met VVD, PvdA en CDA. Deze optie wordt traditioneel als onwenselijk gezien, omdat er dan geen echte oppositie zou zijn. Dat argument gaat inmiddels echter niet meer op. Er zijn naast de grote drie nog vier andere partijen in het parlement met minstens 10 zetels. Een Nationaal kabinet is een onlogische keuze.
Hoewel het er op lijkt dat Maxime Verhagen nog best een keer minister van Buitenlandse Zaken zou willen worden, kan het CDA natuurlijk ook voor de oppositie kiezen. In dat geval ligt Paars+ het meeste voor de hand. Deze combinatie van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks heeft een vrij ruimte meerderheid van 8 1 zetels, maar zal wel vrij forse ideologische verschillen moeten overwinnen. De partijen kunnen elkaar wel vinden op de noodzaak van hervorming, maar over de precieze maatregelen is men het niet eens. De formatie van Paars+ zou dan ook wel eens lang kunnen duren.
Zonder de VVD kan ook worden geregeerd. Eén optie is een Rooms-Rode coalitie met de drie linkse partijen PvdA, GroenLinks en SP aangevuld met het CDA. De SP heeft haar voorkeur uitgesproken voor deze coalitie, maar het is zeer de vraag of het CDA zo’n avontuur aan zou durven. Uit alle mogelijke opties, is dit één van de meest linkse mogelijkheden.
Als zowel VVD, PVV als SP buiten de regering worden gehouden, blijft een Centrum combinatie over bestaande uit PvdA, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie. In feite de ‘oude coalitie’, die haar meerderheid ruim heeft verloren (nu 56 zetels), aangevuld met D66 en GroenLinks. Gezien dat feit ligt ook deze coalitie ook niet echt voor de hand, maar als de formatie lang gaat duren, kan het soms vreemd lopen.
Wat zijn de politiek-inhoudelijke posities van deze mogelijkheden? Veel kiezers zullen inmiddels bekend zijn met de politieke ruimte van het Kieskompas. In deze tweedimensionale figuur staan de partijen gepositioneerd op twee assen: links-rechts en conservatief-progressief. Hoewel op de samenstelling van die assen een hoop aan te merken is, kun je de ruimte gebruiken om de politiek-inhoudelijke positie van de coalities te schatten. Het kieskompas bestaat uit 30 stellingen, waarop partijen een positie innemen van 1 tot 5. De positie van een coalitie op een stelling is berekend als het gemiddelde van de positie van de coalitiepartners (gewogen naar zetelaantal). De positie in de ruimte is vervolgens net zo berekend als dat voor de partijen ook is gebeurd: door het gemiddelde te nemen van de positie op de stellingen. Op deze manier kun je dus de coalitie-opties ook in de ruimte van het Kieskompas weergeven. Dit is zeker geen perfecte voorspelling van het coalitieakkoord, maar geeft enig idee van wat te verwachten valt (immigratie en integratie komt bijvoorbeeld niet sterk voor in het kieskompas, dus deze verschillen worden waarschijnlijk onderschat).
Gezien de getalsverhoudingen en de politiek-inhoudelijke afstanden lijken dus Rechts, Nationaal en Paars+ de meeste kans te maken. De eerste coalitie is inhoudelijk coherent, maar heeft de kleinst mogelijke meerderheid. De tweede coalitie komt wellicht daarna in beeld, maar zal voor de PvdA minder aantrekkelijk zijn. Daarnaast moet het CDA ook daar aan mee doen en het is de vraag of die partij wil regeren. Paars+ is een alternatief zonder CDA, maar zal met name voor de VVD minder aantrekkelijk zijn vanwege inhoudelijke verschillen. Waarschijnlijk zal men eerst rechts verkennen; mocht dat toch te instabiel blijken (ook met eventuele gedoogsteun van SGP en/of CU), dan is waarschijnlijk Paars+ de volgende optie. Maar een Nationaal kabinet kan nog niet worden uitgesloten.