Vandaag hoop ik te promoveren tot doctor in de politicologie. Bij het onderliggende proefschrift 'Political Parties and the Democratic Mandate' behoren twaalf stellingen. In deze serie een korte toelichting op enkele van de meest prikkelende. De laatste aflevering: ‘De mate waarin partijen hun mandaat vervullen is in de afgelopen 60 jaar niet achteruitgegaan en wat betreft issue saliency in Nederland zelfs verbeterd’
Veel mensen zijn sceptisch over het functioneren van politieke partijen. Ruim 90 procent van de ondervraagden uit het Nationaal Kiezersonderzoek zegt te geloven dat politici meer beloven dan ze waar kunnen maken. Als ik als onderzoeker naar het verkiezingsmandaat aan kennissen uitlegde waar mijn onderzoek over ging, kortweg of partijen zich aan hun verkiezingsmandaat houden, was een veelgehoorde reactie: “Dat zal dan wel een heel kort onderzoek zijn, want we weten toch allemaal dat partijen hun beloftes breken.” Een systematisch onderzoek naar de politieke stellingname van partijen tijdens verkiezingen en in het parlement laat echter zien dat het met dat verkiezings- of partijmandaat helemaal niet zo slecht gesteld is. De afgelopen zestig jaar is er geen sprake van een verslechtering van de mate waarin partijen zich aan hun mandaat houden.
Uit voorgaand onderzoek van Robert Thomson was al bekend dat Nederlandse regeringspartijen ongeveer 60% van hun beloftes geheel of gedeeltelijk weten om te zetten in beleid. Dat is niet perfect, maar toch een redelijk percentage. Mijn analyse is breder en kijkt naar de politieke stellingname voor en na verkiezingen. Het kan namelijk zo zijn dat partijen hun beloftes wel nakomen, maar ook een hele hoop andere dingen doen die niet in lijn met hun verkiezingsprogramma zijn. Door te kijken naar het belang van onderwerpen voor partijen (issue saliency) en hun politieke posities heb ik een meer omvattende analyse van het partijmandaat gemaakt. Daarbij zijn verkiezingsprogramma’s vergeleken met parlementaire debatten. Op die manier kan namelijk ook gekeken worden naar het partijmandaat van oppositiepartijen.
De mate waarin partijen aandacht aan onderwerpen besteden in hun verkiezingsprogramma is een goede indicator voor hoeveel ze er over praten in het parlement. De overeenstemming tussenbeide is in Nederland zelfs toegenomen over de afgelopen 60 jaar. Ook de congruentie van de politieke posities van partijen voor en na verkiezingen lijkt toegenomen, maar dit verband is niet statistisch significant. In ieder geval is geen sprake van een afname van de vervulling van het partijmandaat, hetgeen op basis van het cynisme over politieke partijen dat in het publieke debat steeds vaker wordt geuit zou zijn verwacht. Juist doordat kiezers niet meer gebonden zijn aan één partij, moeten partijen goed luisteren naar kiezersvoorkeuren en zich consistent opstellen. Want van draaiers houden we niet.
Het onderzoek laat ook zien dat er geen verschil is in de mate van congruentie van electorale en parlementaire competitie tussen Nederland en Groot-Britannië. Het Engelse politieke systeem wordt veel geprezen omdat er doorgaans een directe relatie is tussen verkiezingswinnaar en regeringspartij. Eén partij haalt de meerderheid en kan zijn programma uitvoeren, terwijl in Nederland compromissen moeten worden gesloten. Dit leidt er echter niet toe dat in Engeland de parlementaire posities van partijen meer lijken op de verkiezingsposities dan in Nederland. De Britse oppositie kiest namelijk vrijwel altijd voor de frontale aanval op de regering, zelfs als ze daarmee van haar eigen programma afwijkt. En de Britse regering, zo blijkt uit de analyse, neemt net als de Nederlandse vaak een wat gematigde positie in. Voor zover er problemen zijn met politieke partijrepresentatie, los je ze dus niet op door het politiek systeem radicaal te wijzigen. Veel belangrijker is het dat partijen reële verwachtingen scheppen en kiezers zich laten informeren over wat partijen willen.
De Nederlandse samenvatting van het proefschrift Political Parties and the Democratic Mandate is hier te downloaden.
woensdag 22 juni 2011
zondag 19 juni 2011
Politiek: paradox van strijd en compromis
Op 22 juni hoop ik te promoveren tot doctor in de politicologie. Bij het onderliggende proefschrift 'Political Parties and the Democratic Mandate' behoren twaalf stellingen. In deze serie een korte toelichting op enkele van de meest prikkelende. De tweede aflevering: 'Politiek is een paradox van strijd en compromis'
Aan de andere kant staan degenen die politiek slechts als een afrekening met het zittende regime zien (Schumpeter). Volgens hen is democratie niets meer dan de mogelijkheid om de regering naar huis te sturen. Zo krijg je een pendule-democratie (Ed Van Thijn): van links naar rechts en weer terug. Er is een voortdurende strijd, maar van compromis is niet echt sprake, want een regering die steunt op een minderheid van de kiezers kan voor een korte periode haar agenda doorvoeren. Gelukkig is de werkelijkheid in landen met zo'n systeem weerbarstiger dan de theorie. Maar een eenzijdige focus op 'afrekenen' leidt enkel tot politieke poppenkast: vermakelijk, maar zonder doel.
Politiek bestaat bij de gratie van de spanning tussen strijd en compromis. Hoe worden verschillende voorkeuren en belangen (strijd) meegewogen in de vorming van collectief beleid (compromis)? Dit kruispunt is niet alleen bijzonder fascinerend, het is ook in normatieve zin van belang dat beide elementen in evenwicht worden gehouden. Politiek zonder strijd is de dood in de pot. Politiek zonder compromis mist zowel richting als doel. Partijen, in het bijzonder coalitiepartijen, moeten zich dat realiseren: verkoop het compromis niet als je eigen program. Doe als Bolkestein tijdens Paars-I en voer de strijd aan de hand van eigen overtuigingen, maar leg je als dat nodig is neer bij het gesloten compromis. Dát is eerlijke en heldere politiek.
Als je een politicoloog vraagt wat politiek is, krijg je waarschijnlijk een zorgvuldig uit het hoofd geleerde definitie. Politiek is "wie wat krijgt en hoe" (Laswell) of "de gezaghebbende allocatie van waarden" (Easton). Het heeft te maken met macht, met collectieve besluitvormingsorganen en in moderne context met de staat. Deze kenschetsen bevatten elk treffende elementen, al moet je er wel even over nadenken om ze precies te kunnen plaatsen. Het is naar mijn overtuiging zinvol om politiek te bekijken als de spanning tussen twee schijnbaar tegenstrijdige elementen: strijd en compromis. Wanneer je slechts één van deze twee elementen benoemt, verlies je de essentie.
Politiek is strijd, want het gaat om het nemen van beslissingen waarover doorgaans onenigheid bestaat. Als iedereen het altijd eens zou zijn, heb je geen politici nodig. In democratieën wordt deze strijd gevoerd op niet-geweldadige wijze. Niet voor niets noemde Clausewitz oorlog de "voorzetting van politiek met andere middelen". Politiek is strijd en het gaat ergens over.
De andere kant van politiek is het compromis. De doelstelling van (democratische) politiek is te komen tot collectieve besluitvorming. Zeker in een democratisch systeem kun je zo'n besluit niet nemen als er niet op z'n minst enige overeenstemming is. Strijd alleen is niet genoeg. Zelfs in niet-democratieën moeten leiders zich bewust zijn van de gevoelens van het volk. Dit is niet alleen noodzaak, het is ook wenselijk. Wij kiezen politici niet alleen omdat ze een bepaalde visie op zaken hebben, maar ook om die visies om te zetten in beleid. Daarvoor is draagvlak nodig.
Door sommigen worden strijd en compromis als aan elkaar tegengesteld gehouden. Zowel conservatieven als Burke alsook radicale democraten als Rousseau leggen bijzonder veel nadruk op het zoeken van het compromis, of de 'volkswil'. Zij streven vooral naar de eenheid. Populisten hebben in zekere zin dezelfde neiging: de elite negeert volgens hen stelselmatig de eisen van het volk. Natuurlijk, strijd tegen de elite is nu noodzakelijk, maar uiteindelijk moet de politiek niets anders doen dan het implementeren van de wensen van het volk.
Politiek is strijd, want het gaat om het nemen van beslissingen waarover doorgaans onenigheid bestaat. Als iedereen het altijd eens zou zijn, heb je geen politici nodig. In democratieën wordt deze strijd gevoerd op niet-geweldadige wijze. Niet voor niets noemde Clausewitz oorlog de "voorzetting van politiek met andere middelen". Politiek is strijd en het gaat ergens over.
De andere kant van politiek is het compromis. De doelstelling van (democratische) politiek is te komen tot collectieve besluitvorming. Zeker in een democratisch systeem kun je zo'n besluit niet nemen als er niet op z'n minst enige overeenstemming is. Strijd alleen is niet genoeg. Zelfs in niet-democratieën moeten leiders zich bewust zijn van de gevoelens van het volk. Dit is niet alleen noodzaak, het is ook wenselijk. Wij kiezen politici niet alleen omdat ze een bepaalde visie op zaken hebben, maar ook om die visies om te zetten in beleid. Daarvoor is draagvlak nodig.
Door sommigen worden strijd en compromis als aan elkaar tegengesteld gehouden. Zowel conservatieven als Burke alsook radicale democraten als Rousseau leggen bijzonder veel nadruk op het zoeken van het compromis, of de 'volkswil'. Zij streven vooral naar de eenheid. Populisten hebben in zekere zin dezelfde neiging: de elite negeert volgens hen stelselmatig de eisen van het volk. Natuurlijk, strijd tegen de elite is nu noodzakelijk, maar uiteindelijk moet de politiek niets anders doen dan het implementeren van de wensen van het volk.
Aan de andere kant staan degenen die politiek slechts als een afrekening met het zittende regime zien (Schumpeter). Volgens hen is democratie niets meer dan de mogelijkheid om de regering naar huis te sturen. Zo krijg je een pendule-democratie (Ed Van Thijn): van links naar rechts en weer terug. Er is een voortdurende strijd, maar van compromis is niet echt sprake, want een regering die steunt op een minderheid van de kiezers kan voor een korte periode haar agenda doorvoeren. Gelukkig is de werkelijkheid in landen met zo'n systeem weerbarstiger dan de theorie. Maar een eenzijdige focus op 'afrekenen' leidt enkel tot politieke poppenkast: vermakelijk, maar zonder doel.
Politiek bestaat bij de gratie van de spanning tussen strijd en compromis. Hoe worden verschillende voorkeuren en belangen (strijd) meegewogen in de vorming van collectief beleid (compromis)? Dit kruispunt is niet alleen bijzonder fascinerend, het is ook in normatieve zin van belang dat beide elementen in evenwicht worden gehouden. Politiek zonder strijd is de dood in de pot. Politiek zonder compromis mist zowel richting als doel. Partijen, in het bijzonder coalitiepartijen, moeten zich dat realiseren: verkoop het compromis niet als je eigen program. Doe als Bolkestein tijdens Paars-I en voer de strijd aan de hand van eigen overtuigingen, maar leg je als dat nodig is neer bij het gesloten compromis. Dát is eerlijke en heldere politiek.
zondag 12 juni 2011
Leuke politieke debatten zijn vaak het minst zinvol
Op 22 juni hoop ik te promoveren tot doctor in de politicologie. Bij het onderliggende proefschrift 'Political Parties and the Democratic Mandate' behoren twaalf stellingen. In deze serie een korte toelichting op enkele van de meest prikkelende. De eerste aflevering: 'Leuke politieke debatten zijn vaak het minst zinvol'
Het Nederlandse vragenuurtje is vaak behoorlijk saai. Kamerleden buitelen over elkaar heen om de mogelijkheid tot gratis publiciteit te benutten, maar het debat leidt meestal tot niks. De Tweede Kamer weet zelf ook niet precies meer wat ze met het vragenuur moet en experimenteert daarom met de opzet. Meer vragenstellers, maar minder interrupties. Geen aanvullende vragen, of toch weer wel. Varianten genoeg, maar onverdeeld succesvol is het niet. Nu vraagt de Tweede Kamer maar aan het publiek hoe ze zou moeten discussiëren.
Vaak wordt in Nederland bewonderend gekeken naar de Britse parlementaire politiek. In Westminster, daar wordt tenminste politiek debat op het scherpst van de snede gevoerd. De Britse Prime Minister's Questions geven vrijwel elke week politiek vuurwerk. Premier tegen oppossitieleider. Dat is pas leuk.
Leuk is het zeker. Maar de vraag is of het ergens toe leidt. Je kunt zeggen dat een debat zinvol is als het vermakelijk is of als het tenminste enig inzicht geeft in de politieke tegenstellingen. In dat opzicht gooit het Britse parlement hoge ogen. Maar de belangrijkste functie van het parlement is niet het verzorgen van een wekelijks cabaret of het vrijblijvend roeptoeteren van wat er in je opkomt na het lezen van de Telegraaf. Kamerleden moeten de regering op een zorgvuldige wijze controleren en goede wetten maken. Juist op deze punten bestaan nogal wat zorgen.
De kwaliteit van het politieke debat kan worden vastgesteld met behulp van de Discourse Quality Index, ontwikkeld door Steiner et al. Zij kijken naar de mate waarin politici respectvol met elkaar omgaan en bereid zijn te luisteren naar elkaars argumenten. Daarbij laten ze zien dat juist in consensusdemocratiën, zoals Zwitserland (en Nederland), maar ook in het Europees Parlement, de kwaliteit van het parlementaire debat hoger is dan in meerderheidsstelsels zoals Engeland. Juist in een respectvol debat wordt de regering echt scherp gehouden en de wetsvoorstellen kwalitatief beter. Niet voor niets dat veel Eerste Kamerleden juist deze argumenten noemen ter verdediging van de rol van hun instituut.
Het neerzetten van politieke verschillen is nodig. Maar het heeft weinig zin om net als in Engeland een ritueel gevecht tussen regering en oppositie te ensceneren. De oppositie is boos/verontwaardigd/verontrust en de regering zegt dat het allemaal wel mee valt/ze de problemen al aan het aanpakken zijn/ze daar nu zeker stevig mee aan de slag gaan. En dat is nog het beste geval. Tijdens het Britse vragenuur vangen de heren elkaar vooral professioneel vliegen af. Leuk, maar je schiet er niets mee op. Je lost de drang van Tweede Kamerleden om in het nieuws te komen niet op met een poging het vragenuur 'op te leuken'. We krijgen daarmee misschien meer vermaak op de dinsdagmiddag, maar geen beter functionerend parlement.
Het Nederlandse vragenuurtje is vaak behoorlijk saai. Kamerleden buitelen over elkaar heen om de mogelijkheid tot gratis publiciteit te benutten, maar het debat leidt meestal tot niks. De Tweede Kamer weet zelf ook niet precies meer wat ze met het vragenuur moet en experimenteert daarom met de opzet. Meer vragenstellers, maar minder interrupties. Geen aanvullende vragen, of toch weer wel. Varianten genoeg, maar onverdeeld succesvol is het niet. Nu vraagt de Tweede Kamer maar aan het publiek hoe ze zou moeten discussiëren.
Vaak wordt in Nederland bewonderend gekeken naar de Britse parlementaire politiek. In Westminster, daar wordt tenminste politiek debat op het scherpst van de snede gevoerd. De Britse Prime Minister's Questions geven vrijwel elke week politiek vuurwerk. Premier tegen oppossitieleider. Dat is pas leuk.
Leuk is het zeker. Maar de vraag is of het ergens toe leidt. Je kunt zeggen dat een debat zinvol is als het vermakelijk is of als het tenminste enig inzicht geeft in de politieke tegenstellingen. In dat opzicht gooit het Britse parlement hoge ogen. Maar de belangrijkste functie van het parlement is niet het verzorgen van een wekelijks cabaret of het vrijblijvend roeptoeteren van wat er in je opkomt na het lezen van de Telegraaf. Kamerleden moeten de regering op een zorgvuldige wijze controleren en goede wetten maken. Juist op deze punten bestaan nogal wat zorgen.
De kwaliteit van het politieke debat kan worden vastgesteld met behulp van de Discourse Quality Index, ontwikkeld door Steiner et al. Zij kijken naar de mate waarin politici respectvol met elkaar omgaan en bereid zijn te luisteren naar elkaars argumenten. Daarbij laten ze zien dat juist in consensusdemocratiën, zoals Zwitserland (en Nederland), maar ook in het Europees Parlement, de kwaliteit van het parlementaire debat hoger is dan in meerderheidsstelsels zoals Engeland. Juist in een respectvol debat wordt de regering echt scherp gehouden en de wetsvoorstellen kwalitatief beter. Niet voor niets dat veel Eerste Kamerleden juist deze argumenten noemen ter verdediging van de rol van hun instituut.
Het neerzetten van politieke verschillen is nodig. Maar het heeft weinig zin om net als in Engeland een ritueel gevecht tussen regering en oppositie te ensceneren. De oppositie is boos/verontwaardigd/verontrust en de regering zegt dat het allemaal wel mee valt/ze de problemen al aan het aanpakken zijn/ze daar nu zeker stevig mee aan de slag gaan. En dat is nog het beste geval. Tijdens het Britse vragenuur vangen de heren elkaar vooral professioneel vliegen af. Leuk, maar je schiet er niets mee op. Je lost de drang van Tweede Kamerleden om in het nieuws te komen niet op met een poging het vragenuur 'op te leuken'. We krijgen daarmee misschien meer vermaak op de dinsdagmiddag, maar geen beter functionerend parlement.
Abonneren op:
Posts (Atom)