Pages

woensdag 28 juli 2010

NRC verslikt zich in onderzoek kiezersvoorkeuren bezuinigingen

Het NRC Handelsblad pakt vandaag groot uit met een onderzoek waaruit zou blijken dat kiezers meer eensgezind zijn over de bezuinigingsmaatregelen dan partijen. De krant kopte ferm: “Breekpunten bestaan niet voor kiezers”. Het onderzoek werd uitgevoerd op de website van het NRC waar kiezers hun eigen bezuinigingspakket moesten samenstellen op basis van de voorstellen van de ambtelijke werkgroepen. Op zich is dit een informatieve website die inzicht geeft in de afwegingen die daarbij moeten worden gemaakt. Maar het NRC verslikt zich in de conclusies die hieruit getrokken kunnen worden.

Het belangrijkste bezwaar tegen de conclusies die het NRC trekt is dat de bezoekers van de nrc.nl geen aselecte steekproef van de kiezers vormen. De krant geeft dit zelf toe: “de deelnemers zijn niet per se representatief voor het hele electoraat, al zijn er geen aanwijzingen voor grote vertekeningen”. Waarop men baseert dat er geen aanwijzingen voor grote vertekeningen zijn, is echter onduidelijk. Er zijn namelijk alleen maar bezoekers van de website ondervraagd; op basis daarvan kun je weinig zeggen over de verschillen tussen bezoekers en niet-bezoekers, want over die laatste groep weet je niets. Een aanvullend probleem is dat mensen ‘zichzelf’ selecteerden voor deelname: mensen die het leuk vonden om mee te doen aan het onderzoek deden dat, politiek minder geïnteresseerde lezers deden dat waarschijnlijk niet.

Op basis van het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO, 2006) kan worden gezegd dat NRC-lezers weldegelijk andere politieke voorkeuren hebben dan mensen die niet dagelijks deze krant lezen. Toegegeven, dat is niet precies de groep die ook de website bezoekt, maar het geeft toch enig inzicht in de verschillen tussen NRC-lezers en anderen. Als we kijken naar de politieke positie van respondenten op een zevental onderwerpen, zien we dat er bij zes daarvan een statistisch significant verschil is tussen de NRC-lezers en niet-NRC-lezers. De scores zijn de gemiddelde posities van NRC-lezers en niet-NRC-lezers op beleidsschalen (die lopen van 1 tot 7). Op sommige onderwerpen (inkomensverschillen en kerncentrales) zijn de NRC-lezers rechtser, op de andere onderwerpen is men eerder progressiever en linkser (immigratie, integratie, Europese eenwording, criminaliteit). Je kunt deze verschillen ook bekijken per partij. Ze zijn niet altijd statistisch significant omdat het aantal respondenten dat het NRC-leest en op een kleine partij stemt maar klein is. Desondanks zien we de verschillen tussen NRC-lezers en niet-lezers. Juist omdat die verschillen niet allemaal hetzelfde zijn voor elke kiezersgroep kun je niet zomaar veralgemeniseren op basis van een groep NRC-kiezers. Het is zeer wel mogelijk dat meer progressief en economisch rechtsere NRC-lezers meer geneigd zijn te hervormen en te bezuinigen (en daar meer eensgezind over zijn) dan andere kiezers. Dat vertekent de resultaten mogelijk sterk.






Een ander probleem is de manier waarop mensen naar hun mening is gevraagd. Het is welbekend dat mensen desgevraagd een mening verstrekken over zaken waar ze eigenlijk niets van weten en/of vinden. De manier waarop de enquête wordt gepresenteerd draagt daar toe bij. Om mee te kunnen doen moet je namelijk minimaal 25 miljard bezuinigen. Hoe zeker kunnen we er van zijn dat elk van de invullers een zorgvuldige selectie maakt en niet uit gemakzucht kiest voor de knop ‘maximaal bezuinigen’ of helemaal niet? En sommige respondenten willen misschien wel minder bezuinigen, juist ook kiezers op linkse partijen.

Daarbij komt dat de presentatie soms erg technocratisch is, ondanks pogingen tot versimpeling. Zo komt het hele woord hypotheekrenteaftrek niet voor bij de opties over het hervormen van de woningmarkt (zie figuur). Zou iedereen weten dat een ‘verschuiving van box 1 naar box 3’ het geleidelijk afschaffen van de aftrek betekent? Waarschijnlijk niet, want in de krant zelf schrijft men er maar een toelichting bij. Het is zeer waarschijnlijk dat de manier van vraagstelling in dit geval grote invloed heeft op de verkregen antwoorden. Dat zou ook het verschil kunnen verklaren met de bevindingen van Maurice de Hond, die juist wel een sterk verschil tussen aanhangers van rechtse en linkse partijen ziet op dit punt.



De conclusies die de NRC-redacteuren trekken vinden dan ook onvoldoende basis in het onderzoek. Hoewel uit het onderzoek weldegelijk interessante patronen naar voren komen, zitten er veel te veel haken en ogen aan om zulke sterke conclusies over alle kiezers te baseren op een onderzoek onder websitebezoekers. Als uit een GeenStijl-peiling blijkt dat 70% van de bezoekers daar op de PVV stemt, dan trekken we daar ook geen conclusies uit voor de totale bevolking. De vertekening onder NRC-lezers is waarschijnlijk minder groot, maar ook niet afwezig. Feit is dat we niet precies weten hoe NRC-lezers zich verhouden tot de totale bevolking, al is duidelijk dat er inhoudelijke verschillen zijn tussen de groepen. Tel daar de onorthodoxe manier van vraagstelling bij op. Ik kan dan ook niet anders dan constateren dat de presentatie van de resultaten, met name op de voorpagina, de lezer misleidt.


dinsdag 27 juli 2010

De coalitieruimte: publieke opinie over de regeringssamenstelling

Bij het vormen van een regeringscoalitie is het vaak net als bij de opstelling van het Nederlands elftal: hoewel wij er geen van alleen over gaan, hebben we er toch een duidelijke mening over. De kiezer stemt op een partij, niet op een coalitie, maar veel stemmers hebben daar wel een voorkeur over. Het maakt immers nogal wat uit of er een rechts kabinet komt of toch een coalitie van CDA, PvdA, SP en GroenLinks. Zeker nu de verkiezingsuitslag niet eenduidig is, wordt vaak verwezen naar de coalitie ‘die de kiezer wil’. Daarbij zijn opiniepeilingen vanzelfsprekend een belangrijke bron.

Vaak wordt in opiniepeilingen gevraagd naar de voorkeurscoalitie. Daarbij krijg je een lijstje met een beperkt aantal opties te zien. Probleem van die aanpak is dat de voorkeurscoalitie daar niet altijd bij hoeft te zitten. Daarnaast kun je twee coalities vrijwel even goed vinden. Het kan bijvoorbeeld best zo zijn dat je de Roemer-variant aantrekkelijk vindt, maar gezien de grotere meerderheid toch Paars+ eerst een kans wil(de) geven.

Een andere aanpak is om mensen te vragen hoe graag ze een bepaalde partij in de regering willen hebben. Na het mislukken van de onderhandelingen over Paars+ stelde Maurice de Hond juist deze vraag in zijn Peil.nl onderzoek, dat zondag gepubliceerd werd. Respondenten konden aangeven of ze een partij ‘(absoluut) wel’ of ‘(absoluut) niet’ in de regering wilden of dat het hen niks uitmaakte. Die oordelen heb ik vertaald in scores van 1 (absoluut niet) tot 5 (absoluut wel) en gemiddeld. Allereerst blijkt dat de verkiezingsdeelname van de VVD buiten kijf staat: de score van alle kiezers (blauwe balk) is bijna 4. De kleinere partijen zijn minder gewild, wat deels te verklaren is door het feit dat ze nou eenmaal minder eigen kiezers hebben (en eigen kiezers willen de partij sowieso wel in de regering). Des te opvallender is het dat D66 juist wel door velen in de regering wordt gewenst. De PVV is minder populair: de eigen kiezers (rode balk) willen de partij graag in de regering, maar de kiezers van andere partijen blijkbaar niet.



De peiling van De Hond geeft informatie over hoe graag kiezers van een bepaalde partij elke partij in de regering willen. De eigen partij is natuurlijk zeer populair: alle partijen scoren ruim boven de 4 (geen cijfers over de ChristenUnie). Het CDA scoort hierbij het laagste. De verkiezingsnederlaag leidt dus ook bij de eigen kiezers tot terughoudendheid. De Hond geeft ook informatie over hoe graag de kiezers van bijvoorbeeld het CDA alle andere partijen in de regering wil. Die informatie heb ik ‘vertaald’ naar de grafische tweedimensionale weergave die hieronder staat. In deze figuur staan partijen (rode stippen) en de kiezersgroepen van de verschillende partijen (blauwe stippen). Als twee stippen dicht bij elkaar staan, betekent dit dat de betreffende kiezersgroep graag wil dat de betreffende partij graag in de regering wil. PvdA-kiezers willen bijvoorbeeld graag hun eigen partij in de regering, maar ook GroenLinks, D66 en de SP zijn wat hen betreft onderdeel van een nieuwe regeringscoalitie. GroenLinks-kiezers staan veraf van de rode stip van de PVV: GroenLinkers gruwen dus van het idee van een regering met de PVV (omgekeerd trouwens ook). De assen hebben overigens geen betekenis: het gaat in deze figuur om de afstanden tussen kiezers en partijen (vergelijk het met een landkaart).



De coalitieruimte laat een duidelijke scheidslijn tussen rechts (VVD, PVV, CDA) en links (PvdA, SP, D66, GL) zien. Kiezers op één van de rechtse partijen zien (gemiddeld genomen) elke andere rechtse partij liever in de regering dan één van de linkse partijen. CDA’ers zijn zelfs positiever over regeringsdeelname van de PVV dan van de PvdA, hoewel het oordeel over die twee partijen niet veel verschilt. VVD’ers hebben liever het CDA dan D66. Bij de achterbannen van de linkse partijen is iets meer verdeeldheid. Geen van alleen gaat graag in zee met de rechtse partijen, maar bij de SP is men negatiever over de VVD dan bij GroenLinks en D66. Ook over de sociaal-liberalen zijn de socialisten veel negatiever dan GroenLinks-stemmers. Van Paars+ moeten de SP-ers duidelijk niets hebben.




Hoewel het beeld gecompliceerd is, wil dat niet zeggen dat de kiezer irrationeel is. Als je de deelnemende partijen van elke coalitie met elkaar verbindt door een lijn, wordt de politieke ruimte namelijk keurig netjes opgedeeld in vier veelhoeken. Rechtsonder staat de Paars+ coalitie, die duidelijk populairder is onder de linkse kiezers (vooral D66) dan bij VVD-stemmers. Links in de figuur staat de rechtse coalitie (dat houdt u als lezer scherp!). Hierover bestaat in feite een behoorlijk grote mate van overeenstemming, zeker tussen VVD en PVV-kiezers. De CDA-ers staan iets verder weg, maar de afstand tot de PvdA is als gezegd nog groter dan die tot de PVV. De middenvariant staat precies waar deze te verwachten is: in het midden. Maar dat maakt zo’n coalitie niet automatisch geliefd: het politieke midden is, in ieder geval in de ogen van de kiezers, een kale woestenij die overbrugd dient te worden. Mochten al deze opties mislukken, dan komt wellicht de ‘Roemer’ variant op tafel: PvdA-CDA-SP-GL. Hierbij is de afstand tussen de partijen echter ook groot: geen van de achterbannen van de linkse partijen is erg enthousiast over coalitiedeelname van het CDA. Zelfs SP-kiezers willen liever de VVD dan het CDA in het kabinet. Dit maakt de Roemer-variant tot de minst gewilde optie.

De kleine oppervlakte van de ‘rechtse’ driehoek suggereert dat de kiezersoordelen over zo’n coalitie helder zijn: love it (VVD’ers, PVV’ers en in minder mate CDA’ers) or hate it (kiezers op andere partijen).  Opvallend genoeg is ook de vierhoek van de Paars+ combinatie niet heel groot. VVD’ers mogen dan niet zo te spreken zijn over deze coalitie, het kiezersoordeel is relatief coherent. Bij de andere twee combinaties, zeker de ‘Roemer-variant’ moeten, ook in de perceptie van kiezers, grotere verschillen worden overwonnen.


N.B. Peilingen zoals die van peil.nl hebben foutmarges. Deze foutmarges werden in dit geval niet gerapporteerd door peil.nl, maar deze zijn waarschijnlijk redelijk groot, omdat de hier gebruikte gegevens de opinies weergeven van subgroepen (namelijk de kiezers op een bepaalde partij). De groep van GroenLinks-kiezers bestaat bijvoorbeeld waarschijnlijk maar uit zo'n 100 respondenten, waardoor de onzekerheidsmarge van de steekproef al snel oploopt naar zo'n +- 5 procent (of meer). De in deze analyse vermelde patronen zullen waarschijnlijk bij benadering kloppen, maar bij het aflezen van de locatie van kiezersgroepen en partijen moet dus een zekere onzekerheidsmarge in acht worden genomen.

donderdag 22 juli 2010

Tussen fractie en partij

Vanavond las ik met interesse het rapport dat verscheen over de perikelen rondom de collegedeelname van GroenLinks in Arnhem. Het geeft een interessante inkijk in het proces van onderhandelingen en hoe dat fout kan gaan als de communicatie niet optimaal is. Uiteindelijk heeft de gemeenteraadsfractie ingestemd met collegedeelname, terwijl de afdelingsvergadering dit akkoord had verworpen. De verwerping van het akkoord gebeurde overigens niet zozeer vanwege inhoudelijke redenen, maar omdat er gedoe was ontstaan rond de invulling van de wethouderspost. De beoogde kandidaat kon zich niet vinden in het idee dat de zes wethouders elk 80% betaald zouden krijgen, maar wel volledig gingen werken. De episode brengt de aloude tegenstelling tussen fractie en partij weer in kaart.

De tegenstelling tussen de volksvertegenwoordigers en bestuurders van een partij vormt al sinds de vorming van massapartijen van tijd tot tijd een probleem. Als iedereen het eens is, hoor je natuurlijk niemand. Maar als er een verschil van inzicht is, komt de vraag naar boven: wie heeft het hier nu voor het zeggen? De wetgeving is daar in vrijwel alle landen heel duidelijk over: de volksvertegenwoordigers bepalen zelf wat ze zeggen en hoe ze stemmen. In Nederland bestaan politieke partijen wettelijk gezien zelfs eigenlijk niet, behalve voor subsidiedoeleinden. De fractie bepaalt dus zelf hoe ze zich politiek opstelt, de fractieleden gaan over hun eigen stemgedrag en kunnen dus ook besluiten om deel te nemen aan een college. Het enige wat een partij kan doen is ze er uit gooien als ze het echt te bont maken, maar dat ultieme middel wordt natuurlijk pas ingezet als alle pogingen tot bemiddeling mislukken. Het laatste voorbeeld hiervan is SP-Europarlementariër Kartika Liothard, die na ruzie met de fractievoorzitter als onafhankelijk lid verder ging.

Overigens verzet de wetgever zich er niet tegen dat de partij zich met de fractie bemoeit, bijvoorbeeld via overleg tussen bestuur en fractie of middels het afleggen van verantwoordelijkheid aan ledenvergaderingen. De fractieleden moeten zonder 'last of ruggenspraak' kunnen spreken en stemmen in de gemeenteraad, maar informatie en verantwoording is niet uitgesloten. Eén passage in de toelichting van het Arnhemse rapport verbaasde mij dan ook enigzins. Er wordt voorgesteld om de Arnhemse reglementen te wijzigen, zodat de afdelingsvoorzitter niet langer in de onderhanderlingsdelegatie voor de coalitieonderhandelingen zit. Dit is op zich een goed voorstel, want de fractie lijkt de eerst aangewezene voor het voeren van de onderhandelingen. De motivatie van de commissie is echter:
"Motivatie: Analoog aan landelijke reglement. Bestuurder kan geen lid zijn van de onderhandeldelegatie. De fractie is de wettelijk aangewezen onderhandelingspartner."
Hiervoor kan ik noch in de reglementen van GroenLinks noch in de wet steun vinden. In de GroenLinkse reglementen staat dat het bestuur wordt betrokken bij het interne overleg over de onderhandelingen, maar er staat niet dat een bestuurder de 'externe' onderhandelingen niet mag voeren. In de Gemeentewet staat maar één ding over de college-onderhandelingen, namelijk dat de burgemeester daar achteraf over geïnformeerd moet worden. Natuurlijk, uit de wet volgt dat de fractie geen betrokkenheid van de partij hoeft te zoeken en dat ze geen instemming van de partij nodig heeft. Maar dat betekent nog niet dat de fractie daarmee de 'wettelijk aangewezen' onderhandelingspartner is. Wettelijk gezien is daarvoor namelijk helemaal niemand aangewezen. Net als in de landelijke coalitieformatie is dit een proces wat zich grotendeels aan het geschreven recht onttrekt. Wat er wettelijk gezien toe doet is wie er uiteindelijk stemt over de benoeming van de wethouders. Dat is volstrekt helder: de raadsleden. Maar als de raadsleden onvoldoende draagvlak hebben binnen een partij(afdeling), kan dat wel uitmonden in conflict en crisis. En daar wordt uiteindelijk geen van beide beter van.

woensdag 21 juli 2010

Twitterspreekuur Femke Halsema: een korte impressie

Het was verbazingwekkend om te zien hoe veel twitteraars rond het middaguur de kans grepen om Femke Halsema te bevragen over de formatie. Volgens de site What the Hashtag? schreven 565 mensen een berichtje met daarin de hashtag #tweetuur, in totaal ruim 1100 berichten. Halsema zelf schreef er meer dan honderd. Nu zullen waarschijnlijk vooral politieke junkies hun vragen op Halsema hebben afgevuurd, maar het blijft toch een interessante en heel directe manier om in contact te komen met de leider van een politieke partij.


De onderwerpen die aan bod kwamen, bleken redelijk voorspelbaar, zo illustreert bovenstaande Wordle die ik van de transcriptie van het twitterdebat maakte. De namen van de deelnemende partijen, vooral natuurlijk GL, maar ook veel VVD, werden vaak genoemd. Daarnaast viel ook de naam van Wilders regelmatig (nog steeds meer een man dan een partij, blijkbaar). De 'SP' werd niet zo veel genoemd: Halsema lijkt voorlopig ook niet echt warm te lopen voor een coalitie met SP, PvdA en CDA. Opvallend is ook dat de naam van Rutte veel vaker viel dan die van Cohen (heel klein onderaan). De bal lijkt voorlopig dus nog bij Rutte en de VVD te liggen, waarbij druk werd gespeculteerd over een kabinet over rechts of toch door het midden. Het is nu aan het staatshoofd. Wellicht kan zij haar werkwijze straks ook via Twitter toelichten?