Pages

dinsdag 11 maart 2014

Verkiezingsbeloftes: wat heb je eraan?

Helemaal niets. Dat is het sentiment dat bij veel kiezers leeft over het nut van de beloften die partijen in verkiezingstijd doen. In het Nationaal Kiezersonderzoek 2010 vond 92 procent dat politici tegen beter weten in meer beloven dan ze waar kunnen maken. Slechts 8% was het eens met de stelling dat politici zich aan hun beloften houden (43% neutraal, de rest (geheel) oneens).

Onderzoek geeft een genuanceerder beeld. Robert Thomson liet al zien dat in de jaren 1990 coalitiepartijen gemiddeld 57% van hun beloften om wisten te zetten in kabinetsbeleid. Voor oppositiepartijen ligt dat percentage lager (33%), maar zij bepaalden het regeringsbeleid dan ook niet. In mijn eigen proefschrift keek ik naar de overeenkomsten van de partijposities (ten opzichte van elkaar) in partijprogramma’s en het parlement. Die overeenkomst was en is niet perfect, maar over het algemeen namen partijen in het parlement posities in die ruwweg overeenkwamen met hun programma’s. De coalitievorming met de daarbij behorende compromissen bleek de belangrijkste verstorende factor.

Er blijkt dus een verschil van inzicht tussen kiezers en onderzoekers. Hebben kiezers een te negatief beeld van partijpolitici – of kijken onderzoekers op een andere manier naar beloften dan burgers? Wellicht allebei een beetje. Onderzoek van Thomson in Ierland laat zien dat burgers vaak negatiever zijn over de vervulling van specifieke beloften dan zou moeten. Van een belofte die inderdaad vervuld was vond maar 25% van de kiezers dat deze vervuld was (50% zei ‘deels vervuld’), terwijl 64% een niet-vervulde belofte als zodanig bestempelde. Kiezers zijn dus eerder te negatief dan te positief.

Burgers zouden beloften misschien ook op een wat minder letterlijke manier kunnen interpreteren. En partijen zouden ze ook meer expliciet zo kunnen presenteren. De SGP stelde het in zijn verkiezingsprogramma van 1972 heel treffend door te stellen dat de kiezer aan de hand van hun program:
“in zeer vele gevallen ongeveer [kan] berekenen hoe we ons in de Staten Generaal willen en zullen gedragen” (p. 3)

Alle politici zullen hun best doen om de gevolgen van hun programma zo rooskleurig mogelijk voor te stellen. Meer banen, meer groei, meer koopkracht, minder vervuling. Daar is iedereen vóór. Kijk dus meer naar de kant die politici op willen: een kleinere overheid & lagere belastingen, behoud van de verzorgingsstaat, nivellering (of juist denivellering), meer belasting op vervuiling & minder op arbeid, meer overlaten aan werkgevers & werknemers. Dit zijn allemaal verschillende richtingen die partijen nastreven met mogelijk grote gevolgen voor hoe de samenleving eruit komt te zien. Mede door ons coalitiesysteem is het bijna niet te voorspellen welke concrete effecten dit beleid precies zal hebben op groei, banen en koopkracht. Kijk dus niet naar in de praktijk loze kreten als ‘wij willen zoveel meer banen creëren’ of ‘wat ons betreft krijgt u 1000 euro’, maar de richting die partijen op willen.

Nog steeds zal het zo zijn dat partijen de in hun programma voorgestelde richting niet altijd nastreven. Ze sluiten compromissen om samen te kunnen regeren, zoals PvdA en VVD. Daardoor verwatert hun insteek. Partijen moeten bereid zijn om te verdedigen dat ze die compromissen hebben gesloten. Kiezers mogen ze daar natuurlijk op afrekenen. Maar kijk eens wat kritischer naar wat partijen wel en niet bereiken.

Deze blog is mede gebaseerd op mijn bijdrage aan een in april te verschijnen bundel van de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) getiteld ‘Politieke partijen; overbodig of nodig’.

Dit stuk verscheen eerder op Stuk Rood Vlees.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten