Als we een simpele vergelijking maken tussen de peilingen gehouden net voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 en de opgetelde uitslag van die verkiezingen, zien we grote verschillen tussen die peilingen en de uitslag (omgerekend naar Kamerzetels). Dat komt niet omdat de peilingen niet zouden kloppen, maar omdat ze gericht zijn op de Tweede Kamer en niet op de gemeenteraden. Dit verschil zien we op een aantal manieren terug.
Allereerst is er een deelname-effect: sommige landelijke partijen doen niet in alle gemeenten mee en vergaren daarom landelijk gezien minder stemmen. In 2010 was dit het duidelijkst voor de PVV, die alleen in Den Haag en Almere meedeed. Hoewel de partij in beide gemeenten erg goed scoorde, stelde het aantal stemmen op landelijke schaal niet zoveel voor. Omgekeerd zijn er veel lokale partijen (bij elkaar zelfs het grootste) die in landelijke peilingen überhaupt niet voorkomen. Een deel van de landelijke PVV-stemmers zal voor een lokale partij stemmen, maar lokale partijen halen ook stemmen bij andere landelijke partijen vandaan. Daarnaast zijn er lokaal tal van samenwerkingslijsten, bijvoorbeeld tussen de kleine Christelijke partijen en tussen progressieve partijen, die het beeld vertroebelen.
Ten tweede is er een opkomst-effect: bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 kwam 54,1 % van alle kiezers op, vergeleken met 75,4% bij de Tweede Kamerverkiezingen in dat jaar. Kiezers van sommige partijen zijn erg trouw, terwijl kiezers van bijvoorbeeld PVV en SP minder geneigd zijn om in zogenoemde second order verkiezingen op te komen. Dat effect was bijvoorbeeld zichtbaar bij de laatste Provinciale Statenverkiezingen. Voor veel partijen zal de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen zich dus vooral (moeten) richten op mobilisatie van de eigen achterban: zorg ervoor dat mensen die bij de Tweede Kamerverkiezingen bereid zijn een stem uit te brengen, dat ook voor de gemeenteraad doen.
Ten derde spelen allerlei lokale omstandigheden een rol. Zelfs als we de geaggregeerde cijfers zouden corrigeren voor deelname en opkomst, dan nog kunnen lokale onderwerpen, beroemdheden en andere omstandigheden het beeld voor specifieke gemeenten veranderen. Zo verloor GroenLinks in Leiden in 2010 tegen de trend en verwachting in stemmen, waarschijnlijk door onduidelijke en impopulaire standpunten op een aantal belangrijke lokale onderwerpen. Zelfs als we uit landelijke cijfers dus een brede trend destilleren, kunnen lokale cijfers daar in belangrijke mate van afwijken.
Als laatste moet men bij het interpreteren van dit soort cijfers goed kijken naar het vergelijkingsmoment. Het CDA scoorde bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 behoorlijk slecht (14,8%), maar het evenaren van zo’n uitslag zou gezien de score van de partij bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen (8,5%) waarschijnlijk als een grote overwinning worden bestempeld. Voor een partij als GroenLinks lijkt het evenaren van de uitslag van GR 2010 (6,7%) bijna onmogelijk na de desastreus verlopen Kamerverkiezingen van 2012 (2,3%), dus daar zal men alles wat beter is dan die laatste uitslag als herstel bestempelen. De VVD was ten tijde van de vorige gemeenteraadsverkiezingen nog niet (15,7%) begonnen aan de electorale opmars die in de verkiezingsoverwinning van Rutte in juni 2010 zou eindigen (20,5%). Het lijkt voor de VVD bijna onmogelijk om de goede uitslag van TK 2012 te evenaren (26,6%), mede door competitie van lokale partijen. Die partij zal de uitslag dus vooral willen vergelijken met de vorige gemeenteraadsverkiezingen. Zo is er voor bijna elke partij wel een vergelijkingsmoment dat goed of slecht uitpakt. Voer voor de spinners dus.
Wat kunnen we dan wel met peilingen voor de lokale verkiezingen? Het beste is natuurlijk om specifiek te peilen voor een gemeente. Als zo’n peiling goed wordt uitgevoerd is dat een goede graadmeter voor de lokale electorale stand van zaken. Pas daarbij wel op voorinternetpeilingen waaraan iedereen (meerdere malen) mee kan doen: de uitslag daarvan heeft geen betekenis.
Landelijke peilingen naar lokale voorkeur zijn informatiever dan Tweede Kamerpeilingen, al is het daar ook moeilijk om rekening te houden met de positie van de lokale partijen. Doorgaans wordt dan de optie ‘Lokale partij’ aangeboden, in plaats van de specifieke lokale opties. Bovendien blijven opkomst-effecten een probleem, tenzij daar voor wordt gecorrigeerd in de peiling. Algemene trends zijn uit Tweede Kamerverkiezingen wel voorzichtig te destilleren, als men rekening houdt met deelname, opkomst en het vergelijkingsmoment.
Dit stuk verscheen eerder op Stuk Rood Vlees.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten