Pages

maandag 12 december 2011

Is fact free politics een probleem?

Recentelijk betoogde Dick Pels dat ‘links’ maar eens moest ophouden ‘rechts’ ervan te betichten fact free politics te bedrijven. Dit verwijt wordt het huidige kabinet, en vooral gedoogpartner PVV, maar al te vaak gemaakt. Een recent voorbeeld betreft de maximumsnelheid. Zelfs al wijzen alle onderzoeken uit dat 130 op de snelweg slecht is voor milieu, verkeersgebruikers en omwonenden, dan nog zullen boliderijdende VVD’ers er alles aan doen om lekker 10 kilometer harder te mogen rijden. Het genot van het autorijden neemt waarschijnlijk, net als de luchtweerstand, exponentieel toe met de snelheid.

Pels licht zijn bezwaren tegen het verwijt dat ‘rechts’ aan fact free politics zou doen toe aan de hand van drie stellingen. De eerste twee zijn eenvoudig samen te vatten: links doet het ook, en ook rechts gebruikt feiten (al dan niet gemanipuleerd, net als bij links overigens). Dat eerste is zo klaar als een klontje: als het gaat om 130 op de snelweg legt ‘links’ heel rationeel uit dat het nauwelijks tijdwinst oplevert, maar wel meer doden, maar als een asielzoeker het land uitgezet moet worden, moet het hart het ineens winnen van het hoofd.

Pels’ tweede bezwaar is ook zichtbaar. Alle partijen houden ervan om ‘feiten’ te presenteren – vooral als betreffende feiten hen goed uitkomen. Terecht wordt gesteld dat er in sommige dossiers eerder te veel dan te weinig feiten op tafel liggen. Herinnert u zich nog de enorme stapel rapporten waarmee Alexander Pechtold op de proppen kwam toen kabinet Balkenende-IV twintig ambtelijke commissies wilde instellen om bezuinigingen in kaart te brengen? Gelukkig spelen feiten een belangrijke rol bij de vorming van beleid.

Door feiten voor te doen als ‘dingen’, zo is Pels’ derde bezwaar, misleiden de fact-free-politics claimanten ons. Feiten zijn helemaal niet objectief. Feiten worden gefabriceerd, zo stelt de filosoof Latour. Het claimen van objectieve waarheid is fundamentalistisch en maakt vrijzinnige, zelfkritische politiek onmogelijk. Het is bovendien contraproductief om zelfingenomen populistische politici slechts ‘objectieve feiten’ voor te houden; zij zijn immers net als gelovigen die zich door niets van hun stuk laten brengen. “Links moet juist leren”, zegt Pels, “om de feiten te laten dansen op de maat van de eigen muziek: om de feiten te manipuleren, zonder ze te presenteren als onwrikbare dingen”.

Hiermee lijkt Pels zich, doch niet helemaal, een behoorlijk sociaal constructivistisch standpunt aan te meten. Het is duidelijk dat in de politiek, en in de sociale werkelijkheid in bredere zin, veel feiten inderdaad ‘sociale feiten’ zijn. Ze zijn sociaal geconstrueerd, zoals John Searle laat zien: geld, huwelijk en de regering, geen van allen bestaat zonder dat we daar gezamenlijk een betekenis aan toekennen. Maar dat betekent niet dat er in het geheel geen objectieve feiten zijn. De Mount Everest, bijvoorbeeld, zou er ook zijn als de mensheid niet was geëvolueerd. Los van het feit of we dat ding nu een ‘berg’ noemen: hij zou er staan.

Sociale feiten, zoals geld, zijn niet gemakkelijk te reduceren tot een objectieve waarheid. Maar dat wil niet zeggen dat je je in het publieke debat zomaar alles kunt permitteren met dergelijke feiten. Als u bij de bakker een brood wilt meenemen, zult u nog een lastige ochtend beleven als u hem probeert uit te leggen dat die muntjes en briefjes die hij van u verlangt geen waarde hebben. En hoewel er ontzettend veel debat is over de precieze betekenis van de termen ‘links’ en ‘rechts’ in de politiek, gebruikt Pels ze ruimschoots – en wij begrijpen hem.

Meer hoopgevend is Pels’ stelling dat we op zoek moeten naar een “een vrijzinnige politiek die twijfel toelaat en bereid is het eigen perspectief op de proef te stellen.” Juist een dergelijke kritische houding is hetgeen ten grondslag ligt aan goed wetenschappelijk onderzoek. Open staan voor het eigen ongelijk is de kern van het wetenschappelijke bedrijf. Als we alles al weten kunnen we de tent wel sluiten. Daarin speelt, zoals Pels terecht stelt, de rede een belangrijke rol. Het luisteren en serieus in overweging nemen van argumenten van anderen. Maar ook feiten, empirische waarnemingen, zijn daarbij belangrijk. Want zij bieden ons een uitzicht op de (sociale) werkelijkheid.

Elk overtuigend politiek verhaal berust op ideeën. En die ideeën kleuren ons perspectief op de werkelijkheid. Maar het is een vergissing om feiten dientengevolge slechts te beschouwen als framing. Als je serieus het politiek debat aan wilt gaan, moet je ook bereid zijn om uit je eigen frame te stappen. Je kunt sociale feiten nooit helemaal los zien van je standpunt, maar dat betekent niet dat het niet de moeite waard is om te pogen een onderscheid te maken tussen feiten en meningen. Juist omdat argumenten sterker staan als ze verbonden zijn met feiten. Ook dat draagt namelijk bij aan het voeren van een kritisch en vrijzinnig politiek debat.

1 opmerking:

  1. Och, het 130 willen rijden heeft natuurlijk alles te maken met het geloof in vooruitgang. Eerst moesten we lopen, later leerden we paardrijden en roeien en zeilen, toen kwam de stoomtrein en nu hebben we moderne snelwegen en vliegtuigen. De wens om die vooruitgang voort te zetten leeft bij rechts kennelijk meer. Dat werd vroeger ook wel "progressie" genoemd maar dat woord is nu meer verbonden met "nivelleren naar het maaiveld" en "milieu-angst". Het CO2 argument slaat natuurlijk nergens op, ook gezien de internationale spelsituatie. Maar fijnstof en lawaai voor de omgeving is een reëel bezwaar. Of dat ook een bezwaar is in de weilanden, zoals aan linkerzijde de perceptie is, dat vraag ik me dan toch af.

    Kortom, rechts is zeker fact-free als het om "feiten" gaat die in de geloofsovertuiging van links bestaan. Diezelfde feiten (m.n. milieu en het vermogen van Nederland om het CO2 probleem op te kunnen lossen) zijn niet op solide wetenschap gebaseerd. Omgekeerd is misschien hetzelfde af en toe waar, hoewel die 130 km/u m.i. een slecht voorbeeld is.

    Het gebrek aan solide wetenschap is wat dat betreft misschien nog wel het grootste probleem - net als de mens die de goden bad om regen, zo hebben wij mythische verklaringen voor dingen die we nog niet begrijpen. Helaas is de producent van die mythen tegenwoordig vaak de wetenschap zelf. Het drama met Stapel was daar weer een mooi voorbeeld van, maar het zit dieper. Welke wetenschapper vergooit nu zijn status door zich mythenschrijver te noemen?

    Dat links daarbij een maakbaarheidsbeeld van mens en samenleving heeft gebaseerd op wetenschap die nog op dit niveau zit is bedenkelijk. Rechts heeft dat natuurlijk ook, maar wil toch minder de samenleving vormgeven volgens een blauwdruk.

    Het ideaal van objectieve waarheidsvinding of -benadering blijft in ieder geval een lichtbaken.

    BeantwoordenVerwijderen