Pages

maandag 3 september 2012

Neem peilingen serieus, dus overschat ze niet

Tom Louwerse en Jannine van de Maat

Toen de SP onlangs voor het eerst de meeste virtuele zetels kreeg toebedeeld van Maurice de Hond stond het NOS Radio 1 Journaal de volgende ochtend in Heerlen. Men wilde wel eens weten hoe een gemeente waarin de SP meebestuurde eruitzag. De SP was immers “de grootste partij van Nederland mochten er nu verkiezingen worden gehouden”. Voor bijna alle media was de goede score van de socialisten groot nieuws.

In vrijwel elke krant kunnen lezers regelmatig de resultaten van zetelpeilingen lezen, zo blijkt uit een analyse van de Nieuwsmonitor. Daar is op zich niets mis mee, want peilingen geven inzicht in de publieke opinie op dat moment. Politicologen Irwin en Van Holsteijn hebben laten zien dat nieuws over peilingen invloed heeft op kiezers; het beïnvloedt hun verwachtingen over de prestaties van partijen. Op basis daarvan besluiten sommige kiezers om strategisch te stemmen in de hoop en verwachting dat dit de vorming van een bepaalde coalitie zal vergemakkelijken of juist bemoeilijken.

Daarnaast kunnen de uitslagen van peilingen in de aanloop naar verkiezingen een bandwagon effect creëren: kiezers zijn daarbij meer geneigd om op een bepaalde partij te stemmen omdat deze het zo goed doet in de peilingen. Hoe sterk dit effect precies is, valt lastig vast te stellen, maar het lijkt er op dat positieve nieuwsberichten over peilingen hieraan bijdragen. Bovendien leidt een goede score in de peilingen doorgaans tot nog meer positieve media-aandacht voor een partij. Denk aan Emile Roemer over wie nu wordt gezegd dat hij het zo fantastisch doet als partijleider, waarbij het belangrijkste argument vaak is dat de SP zo hoog staat in de peilingen.

Er is dus alle reden om peilingen serieus te nemen, maar dan moeten de resultaten ervan niet overschat worden. Nieuwsmedia zouden beter kunnen rapporteren over peilingen dan nu het geval is. Allereerst moet rekening worden gehouden met de foutmarges van peilingen. Hier is door politicologen al vaak, tevergeefs zo lijkt het soms, op gewezen. In een peiling worden immers hooguit een paar duizend mensen ondervraagd; als je een paar duizend anderen zou ondervragen, krijg je waarschijnlijk net iets andere resultaten. Op basis van de ene peiling van De Hond is er bijvoorbeeld een behoorlijke kans dat de SP onder de bevolking als geheel helemaal niet de grootste steun genoot.

Nog belangrijker is het om winst en verlies tussen twee peilingen voorzichtig te benaderen. Niet elke verschuiving in een peiling is ook een verschuiving in de voorkeur van alle kiezers. Winst of verlies van één of twee zetels wordt in nieuwsberichten over peilingen maar al te vaak opgehangen aan goed of slecht getimede Kamervragen, een relletje rond een backbencher of een spetterend mediaoptreden van de partijleider. Regelmatig zal deze ‘winst of verlies’ slechts het gevolg zijn van onzekerheidsmarges en bedenken journalisten verklaringen voor verschuivingen die niet bestaan. Het is dan ook opmerkelijk dat Nederlandse media, in tegenstelling tot hun buitenlandse collega’s, nog steeds peilingen publiceren waarvan het aantal ondervraagden en de precieze foutmarges niet worden gepubliceerd.

Naast een foutmarge als gevolg van de steekproeftrekking laten de schattingen van peilingbureaus ook systematische afwijkingen zien. Bij de laatste verkiezingen werd de steun voor de PVV door alle bureaus onderschat, zo blijkt als je de laatste peiling vergelijkt met de verkiezingsuitslag. In het afgelopen jaar scoorden PVV en SP beter bij De Hond dan in de Politieke Barometer. De VVD deed het in de Barometer over het algemeen juist weer wat beter. Het is onmogelijk om te zeggen wie het bij het rechte eind heeft, maar het verschil vormt voldoende aanleiding om peilingen voorzichtiger te interpreteren dan nu gebeurt. Peilingbureaus kunnen op hun beurt beter inzicht geven in de manier waarop zij onderzoek doen. Simpelweg zeggen dat je gebruik maakt van de ‘methode-De Hond’ zonder uit te leggen wat dit precies inhoudt, is volstrekt onvoldoende.

Een relatief onderbelicht aspect in deze discussie is de vraag of mensen überhaupt een voorkeur voor een partij hebben. Het zou kunnen zijn dat een groot deel van de respondenten nog niet weet waarop ze zouden stemmen, maar onder druk van de peiling toch antwoord geven. Een week later kan die ‘voorkeur’ dan volledig anders liggen. Moore, voormalig senior editor bij Gallup Poll, stelt dan ook dat eerst aan respondenten gevraagd zou moeten worden of ze wel een voorkeur hebben en dan pas wat die voorkeur is. En als we iets willen zeggen over de motieven voor hun verschuiving moet je daar aanvullende vragen over stellen. Nu blijven media-analyses van peilingen vaak hangen in speculatie over dit soort verklaringen.

Trends op langere termijn zouden meer serieuze aandacht verdienen in de berichtgeving over peilingen. De bredere patronen zijn vele malen informatiever dan wekelijkse verschuivingen. Aan deze informatie hebben kiezers meer dan aan de dagkoersen die ze nu vaak voorgeschoteld krijgen.


Tom Louwerse en Jannine van de Maat zijn als politicologen verbonden aan de Universiteit Leiden. Dit artikel verscheen op 13 februari in licht bewerkte vorm in nrc.next.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten