




Anderhalve dag later kwam ook Maurice de Hond met een peiling over de winnaar. Ook uit zijn peiling kwam Rutte als beste uit de bus, zelfs met een duidelijk hoger percentage: 34%. En de nummer twee was hier duidelijk Roemer, met 22%, voor Balkenende met 10%. Dat zijn nogal verschillen, ruim buiten de foutmarge. Er zijn natuurlijk vele problemen met peilingen, waardoor de foutmarge vaak groter is dan in het geval je een willekeurige steekproef zou trekken. Maar hier was volgens mij iets anders aan de hand. De peiling van De Hond werd pas de volgende dag uitgevoerd. Gedurende die dag kopten bijna alle media zoiets als: “Rutte wint; Roemer verrast”. Dat blijkt invloed te hebben: beide heren winnen zo’n 10 procentpunt ten opzichte van de Synovate peiling. Media-aandacht winnen lijkt dus minstens zo belangrijk als het winnen van het debat. Rutte verstevigt zijn positie en Roemer is ineens de Nick Clegg van de Lage Landen.
Eén kwalificatie kun je wel maken bij die uitslagen. Want het is voor de leider van een grote partij natuurlijk makkelijker om mensen te overtuigen dan voor een lijsttrekker van een kleine partij. Het gaat er om of je meer mensen overtuigt dan je eigen achterban, zoals Synovate al stelde. Die verhouding tussen winnaar van het debat zijn en het percentage stemmen in de peilingen, geeft aan wie meer dan de eigen achterban weet te overtuigen. In de grafiek zie je dat Roemer en Halsema in beide peilingen ruim boven de 100 scoren: zij overtuigen meer mensen dan de eigen achterban. In één van de twee peilingen scoren ook Rutte en Pechtold boven deze grens. Cohen doet het naar deze maatstaf duidelijk het slechtste: volgens de peiling van de Hond riep maar 7 procent hem als winnaar uit, terwijl hij wel 19 procent van de stemmen trekt.
Daarnaast is natuurlijk van belang welke kiezers iemand als winnaar uitroepen. De Hond vroeg zijn respondenten de deelnemers aan het debat op volgorde te zetten: van 1 (de beste) tot 8 (de slechtste). Het gemiddelde voor de kiezers van elke partij is hier gebruikt om een grafische weergave te maken van de verhouding tussen de kiezers van elke partij en hun scores voor de lijsttrekker. De partijlabels staan hier voor de kiezers van elke partij. Staat een groep kiezers dicht bij een lijsttrekker, dan vindt men dat deze het relatief goed heeft gedaan. Bijvoorbeeld: de PVV-kiezers waren tevreden over Wilders en Rutte, terwijl ze Cohen gemiddeld een lage ranking gaven. De CDA’ers staan dicht bij Balkenende maar ver van zowel Cohen als Wilders. De PvdA-kiezers moesten juist weer niets van Balkenende (en Wilders) hebben. Pijnlijk voor Cohen is dat zijn eigen achterban gemiddeld genomen Roemer hoger plaatste dan Cohen zelf. De twee winnaars van het debat (zeker in de peiling van De Hond) staan in het midden: Rutte en Roemer. Zij doen het goed onder kiezers van alle partijen, hoewel Rutte het duidelijk beter doet onder rechtse kiezers en Roemer onder linkse kiezers. De positie van Rouvoet is wat vertekend omdat De Hond geen informatie presenteert over de ChristenUnie kiezers, waarschijnlijk omdat die groep te klein is.
Het is interessant om te zien dat de traditionele driehoek in de Nederlandse politiek hier ook weer terug te zien is: links – economisch rechts – christelijk. Dit patroon wordt wel enigszins ‘verstoord’ doordat Rutte en Roemer het gemiddeld genomen goed hebben gedaan bij alle kiezers, maar is desalniettemin duidelijk zichtbaar, vooral in de positie van de lijsttrekkers. Kortweg: hou je van Wilders, dan moet je niets hebben van Balkenende en Cohen. Kiezersgroepen die van Balkenende houden, vinden juist Wilders en Cohen maar niks. En Cohen-getrouwen verafschuwen zowel Balkenende als Wilders. Het feit dat de ideologische tegenstellingen tussen partijen duidelijk naar voren komen laat zien dat in de beoordeling van het debat niet alleen meespeelt wie de beste debater is, maar ook welke argumenten worden gebruikt. Dat zouden de heren bij de naborrel wel wat duidelijker naar voren kunnen brengen.
Het Kamerlidmaatschap wordt steeds meer een carrièrestap in plaats van een roeping. Het is een opstapje naar een ministerschap, staatssecretariaat, lokaal bestuurder of een andere functie binnen of buiten de overheid. Nu is het niet zo slecht dat Tweede Kamerleden geen enorme plucheklevers zijn, maar enige balans tussen doorstroom en ervaring is wel belangrijk. De Kamer vormt immers de tegenmacht tegen regering en ambtenarij; om die controlerende taak uit de voeren is ervaring belangrijk.
In de huidige Tweede Kamer is bijna de helft (71 personen) korter dan 4 jaar Kamerlid. De meesten van hen zijn tijdens of na de verkiezingen in 2006 in de Tweede Kamer gekomen. Nog eens 37 personen zitten maximaal 8 jaar in de Kamer (die zijn dus voor het eerst verkozen na mei 2002). Slechts 28 Kamerleden hebben meer dan 10 jaar ervaring. Onder die ervaren Kamerleden bevinden zich SGP-fractievoorzitter Bas van der Vlies, GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema en PVV-fractievoorzitter Geert Wilders. Gemiddeld genomen is de parlementaire ervaring nu iets meer dan 6 jaar. Ter vergelijking: in Engeland was de gemiddelde zittingsduur kort voor de verkiezingen in mei bijna 15 jaar. Ministers zijn daar ook parlementslid, wat de cijfers iets vertekent, maar zelfs dan: een groot verschil.
Tussen de Tweede Kamerfracties zitten enkele opvallende verschillen. De twee SGP’ers hebben samen meer parlementaire ervaring dan de negenkoppige PVV-fractie bij elkaar. Naast de nestor van de Kamer Van der Vlies, heeft ook Kees van der Staaij (SGP) namelijk al ruim 12 jaar ervaring. Partijen die bij de vorige verkiezing veel gewonnen hebben, zien we onderaan. De fracties van de PvdD en lid Verdonk waren geheel nieuw in 2006, maar ook bij de PVV en SP waren veel nieuwe gezichten te zien. De ChristenUnie-fractie werd sterk vernieuwd nadat André Rouvoet en Tineke Huizinga naar het kabinet vertrokken. De overige fracties zitten allemaal rond de zes jaar. Opvallend is daarbij dat de fractie van GroenLinks gemiddeld ruim 7 jaar ervaring heeft, terwijl deze partij in haar regels heeft staan dat een parlementariër maximaal 12 jaar mag zitten. Die regel leidt er dus niet noodzakelijkerwijs toe dat de ervaring van de fractie laag is.
Sommige oud-politici klagen wel eens dat de parlementaire ervaring sterk is afgenomen. Er is inderdaad sprake van een afname van de gemiddelde zittingsduur. De grafiek hierboven laat de gemiddelde zittingsduur van Tweede Kamerleden in de periode van 1950 tot 2010 zien. Bij elke verkiezing komen er weer veel nieuwe Kamerleden zonder ervaring binnen; vandaar zien wel sterke schommelingen door de tijd heen.
De ervaring van Kamerleden is door de tijd heen afgenomen. Kort voor de verkiezingen van 1956 was de gemiddelde ervaring bijna 10 jaar, kort voor de verkiezingen van 2006 was die ervaring nog geen 6 jaar. Opvallend is dat in de periode 1956-1980 al eerder sprake was van een afname van de gemiddelde ervaring (als je kijkt naar de ervaring net voor de verkiezingen, de pieken). In de jaren 1980 nam de gemiddelde ervaring juist weer toe: in die tijd bezetten de grote drie partijen nog het leeuwendeel van het aantal zetels en kiezersverschuivingen waren nog niet heel groot.. De verkiezingen van 1994 vormen weer een breekpunt. Niet alleen verloren CDA en PvdA toen sterk en wonnen D66 en de VVD aanzienlijk, ook de verliezende partijen hadden veel nieuwe kandidaten op hun lijsten. Dit zorgde voor de grootste afname van parlementaire ervaring in de naoorlogse periode. Sindsdien is er elke parlementaire periode een afname: de pieken (net voor de verkiezingen) en dalen (net na de verkiezingen) zijn lager.
De negatieve tendens lijkt in de huidige periode te stabiliseren: net voor de verkiezingen in 2006 was de gemiddelde ervaring minder dan 6 jaar, nu is die net iets hoger (terwijl de zittingsperiode iets korter was). Ook het dal na de verkiezingen is naar verwachting is lager. De rode stip geeft aan wat de gemiddelde parlementaire ervaring na de verkiezingen zal zijn als de laatste Politieke Barometer de uitslag correct zou voorspellen. Dit dal is iets minder diep dan in 2006. De vraag is wel hoeveel ervaring er nog verloren zal gaan als een nieuw kabinet wordt gevormd. De dip kan dus nog iets dieper worden, maar waarschijnlijk niet veel dieper dan tijdens de vorige periode.
De Tweede Kamer als geheel is dus minder ervaren dan 20 jaar geleden. De instroom van nieuwe leden is tijdens verkiezingen hoger dan voorheen. Dit beeld is sinds de verkiezingen van 1994 waar te nemen. Dit hangt niet alleen af van politici en partijen. Ook de grote kiezersverschuivingen zorgen er voor dat bij sommige partijen veel ervaring verloren gaat, terwijl bij andere partijen veel nieuwe Kamerleden moeten worden ingewerkt. Wie klaagt over de ervaring van parlementsleden kan daar dus zelf ook wat aan doen, bij de verkiezingen.
Voor de analyses van de zittingsduur van Kamerleden is dankbaar gebruik gemaakt van het bibliografisch archief van het Parlementair Documentatie Centrum.
Eigenlijk zijn de doorrekeningen van het CPB redelijk goede indicatoren van de posities van partijen. Je kunt die gegevens dan ook gebruiken voor een grafisch model van partijposities. Dat model vat natuurlijk niet alle verschillen tussen partijen – moreel-ethische onderwerpen vinden bijvoorbeeld geen weerslag in de doorrekeningen – maar geeft wel een aardig inzicht van de keuzes van partijen op sociaal-economisch terrein (inclusief milieubeleid).
Voor het model hieronder maak ik gebruik van de overzichtstabel in het CPB-rapport (pagina 19), die met een principale componentenanalyse is geanalyseerd. Met deze techniek kun je onderzoeken in hoeverre de verschillende indicatoren met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld dat de ontwikkeling van natuurkwaliteit en –kwantiteit met elkaar samenhangen. Met PCA kun je zogenaamde ‘onderliggende dimensies’ zoeken, in het geval van natuurkwaliteit/kwantiteit bijvoorbeeld investeringen in milieu. Daarnaast kun je de partijen in de ruimte plaatsen:
In het model kun je eigenlijk twee onderliggende dimensies onderscheiden. Van boven naar beneden zijn partijen geordend volgens een klassiek economisch links-rechts patroon: GroenLinks-SP-PvdA-CCU-D66-SGP-CDA-PVV-VVD. Dat patroon is ook terug te zien in analyses van de politieke ruimtes van het Kieskompas en de StemWijzer. Horizontaal is een ander patroon te zien, namelijk een verschil tussen partijen die bereid zijn te hervormen en de partijen die dat niet zijn (m.n. PVV en SP). Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat alle partijen de ‘houdbaarheid’ van de staatsfinanciën met zo’n 30 tot 40 miljard verbeteren, maar SP en PVV slechts met 16 à 17 miljard.
Partijen zijn in te delen in vier ‘typen’ op basis van hun sociaal-economische profielen. Er zijn linkse hervormers (GroenLinks en PvdA, in mindere mate D66), die bereid zijn de sociale zekerheid te hervormen, maar wel met oog voor lagere inkomens en het milieu. De linkse conservatieven van de SP hebben ook oog voor milieu en lagere inkomens, maar zijn veel minder bereid tot verregaande hervormingen. De rechtse conservatieven van de PVV willen ook die hervormingen niet, maar dan in het belang van de gewone man met een auto voor de deur. Ten slotte zijn er de rechtse hervormers van VVD, CDA en SGP. Zij willen snijden in de sociale zekerheid om de staatsfinanciën snel op orde te krijgen. Daarin gaat de VVD overigens wel duidelijk het verste. De ChristenUnie staat dermate in het midden dat ze eigenlijk in geen van de vier blokken is in te delen.
Op basis van de sociaal-economische verschillen tussen de partijen, lijkt een middencoalitie het meest haalbare. D66, SGP, CDA, ChristenUnie en PvdA staan relatief dicht bij elkaar. Of deze partijen het op andere onderwerpen ook eens kunnen worden is echter de vraag. D66 zal waarschijnlijk ook niet veel zin hebben om de oude coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie opnieuw aan een meerderheid te helpen. In dat geval komt één van de andere vier partijen in beeld. Zowel een linkse (PvdA/GL/SP/D66) als rechtse (VVD/CDA/PVV) coalitie stuit daarbij op het bezwaar dat één van de partijen niet echt hervormingsgezind is. Het alternatief van Paars+ (PvdA/VVD/D66/GL) is wel bereid tot hervormingen, maar is het weer sterk oneens over de richting, met name GroenLinks en de VVD. Dat wordt dus nog een lastige formatie.
De Stemmentracker is een kieshulp gebaseerd op dit idee. Hij geeft geen stemadviezen aan de hand van de plannen van partijen, maar geeft een advies aan de hand van het stemgedrag van de partijen in de afgelopen vier jaar. Je moet aangeven wat jij gestemd zou hebben als je Kamerlid zou zijn geweest. Die antwoorden worden verleken met het werkelijke stemgedrag van de partijen. Niks beloftes, niks plannen: de real deal. Wat zou je stemmen als het er op aan komt? Een mooie en duidelijke aanpak. Geen gezeur over wat de precieze positie van partijen moet zijn: het is duidelijk hoe ze gestemd hebben.
Er is één belangrijk probleem met de aanpak van de StemmenTracker: in de afgelopen jaren stemden Kamerleden over ruim 7500 moties, amendementen en wetsvoorstellen. Dat is nogal veel voor een stemkeuzehulp. Daarom is er voor de StemmenTracker een selectie van 30 voorstellen gemaakt. Deze keuze is gemaakt op basis van de mate van (media) aandacht voor een stelling en een spreiding over beleidsterreinen. Daarnaast zijn unaniem aangenomen of verworpen voorstellen niet meegenomen, omdat die immers geen verschil tussen partijen aangeven.
De vraag is of de selectie van de StemmenTracker een goed beeld geeft van het stemgedrag van partijen in het algemeen. Het is bijvoorbeeld niet zo moeilijk om 30 voorstellen te vinden waarbij de politieke kemphanen D66 en de PVV het met elkaar eens zijn, en D66 en de PvdA niet. De selectie van voorstellen kan dus een enorm verschil maken bij de uitkomst; een probleem dat zich overigens ook voordoet bij de kieswijzers op basis van de plannen van partijen, StemWijzer en Kieskompas.
De overeenkomst tussen de StemmenTracker en het stemgedrag van partijen op alle onderwerpen heb ik in kaart gebracht met behulp van een ruimtelijke analyse van de partijposities. Allereerst heb ik partijen op één lijn geplaatst, waarbij partijen die vaak hetzelfde stemmen dicht bij elkaar staan en partijen die vaak anders stemmen ver van elkaar. Hiervoor is gebruik gemaakt van het programma WNOMINATE dat in de politieke wetenschap gebruikt wordt om stemgedrag van partijen in kaart te brengen. Als je dit programma toepast op de 30 stellingen van de StemmenTracker en alle stemmingen in de periode november 2006 tot maart 2010, krijg je het volgende beeld:
Op beide lijnen staat de Partij voor de Dieren helemaal links en de PVV helemaal rechts. Ook de positie van de andere partijen komt redelijk goed overeen. Alleen de PvdA staat in het bovenste figuur dicht bij de coalitiegenoten, een patroon wat eigenlijk altijd te zien is. De selectie van de StemmenTracker ‘corrigeert’ in zekere zin voor deze ‘afwijking’ in stemgedrag. Het feit dat CDA, CU en PvdA vaak hetzelfde stemmen komt waarschijnlijk doordat ze met elkaar een coalitie vormden. Als er in het volgende parlement een andere regeringscoalitie komt, zullen de partijen waarschijnlijk minder vaak met elkaar mee stemmen. Het is dus niet zo’n gek idee om daar in de selectie van stellingen rekening mee te houden.
Het grootste verschil tussen de StemmenTracker en Alle Stemmingen is de Socialistische Partij (SP). In een analyse van alle stemmingen staat deze partij bijna op dezelfde plek als GroenLinks, terwijl deze in de StemmenTracker tussen CDA en VVD in staat! Dat is natuurlijk een plek waar je de SP niet zou verwachten. Hoe komt dit?
De afwijkende positie van de SP kan beter inzichtelijk worden gemaakt in een tweedimensionaal model. De lijnen uit het bovenstaande plaatje geven namelijk wel de belangrijkste tegenstellingen in het stemgedrag weer, maar vatten niet alle tegenstellingen. Het is niet zo dat de SP het met alle 30 stellingen uit de StemmenTracker eens is met CDA en VVD. Als je aan de hand van die lijn zou moeten raden wat partijen hebben gestemd dan zou je het in 79% van de gevallen goed doen. Maar het stemgedrag van de SP-fractie zou je relatief vaak fout raden. Een tweedimensionale figuur geeft aan dat er verschillende tegenstellingen in het parlement lopen, bijvoorbeeld tussen regering en oppositie, links-rechts en conservatief-progressief. De tweedimensionale ruimte van de StemmenTracker ziet er als volgt uit:
Enige voorzichtigheid is dus geboden bij het advies van de StemmenTracker, met name wat betreft de SP. De selectie van 30 stellingen bevat relatief veel stemmingen waar de SP het eens was met VVD en PVV, maar dit geeft niet echt een goed beeld van het stemgedrag van de SP in alle stemmingen. Je kunt natuurlijk beargumenteren dat de 30 stemmingen van de StemmenTracker de belangrijkste politieke strijdpunten zijn; dat de SP relatief vaak met de rechtse oppositie meestemt als het er echt om gaat. Dit vereist verder onderzoek, maar lijkt toch strijdig te zijn met het inzicht van velen dat de SP wellicht wat conservatief is, maar toch zeker geen rechts-conservatieve partij.
De gegevens over het stemgedrag van partijen zijn verzameld met hulp van Simon Otjes.
De StemWijzer van het Instituut voor Publiek en Politiek maakt geen gebruik van een ruimtelijk model. Althans, je krijg geen plaatje te zien waarin jouw positie wordt vergeleken met die van de partijen. Er wordt gekeken naar de overeenstemming van je antwoorden met de antwoorden van partijen. Deze informatie kun je ook presenteren als een ‘ruimtelijk model’, maar dan een 30-dimensionaal model, waarbij elke stelling een 'dimensie' is. Nu weet ik niet hoe goed het voorstellingsvermogen van de gemiddelde lezer is, maar ik vind het nogal lastig om zo’n 30-dimensionaal model te visualiseren. Gelukkig hoeft dat ook niet. Want de antwoorden van partijen op de 30 stellingen hangen samen. Op een soortgelijke manier als Simon een inductieve analyse maakte van de stellingen van het Kieskompas, kun je dat ook doen van de stellingen van de StemWijzer:
Bovenstaand plaatje bevat dezelfde partijen als in het Kieskompas om de vergelijkbaarheid te vergroten. Met multidimensionale schaling is een weergave gemaakt waarin partijen die het vaak met elkaar eens zijn dicht bij elkaar staan en partijen die het vaak met elkaar oneens zijn ver van elkaar. Een tweedimensionaal model weet de belangrijkste tegenstellingen te vatten (Stress-I is 0.09). Deze analyse levert drie clusters van partijen op:
De clusters van partijen komen niet helemaal overeen met die in de inductieve analyse van het Kieskompas. Een afwijkende positie wordt ingenomen door de ChristenUnie (meer naar links bij de StemWijzer) en de SP (verder weg van andere linkse partijen). Eén verklaring hiervoor is dat de tweede dimensie in de StemWijzer-data de populistische van de niet-populistische partijen onderscheidt: zowel PVV, TROTS als SP hebben hierop een hoge score. In de data van het Kieskompas wordt de religieuze tegenstelling als tweede dimensie onderscheiden. Die religieuze dimensie is in het tweedimensionale StemWijzer-model niet duidelijk zichtbaar. Maar als we in plaats van twee, drie dimensies onderscheiden (Stress-I = 0.04), lijken de modellen van StemWijzer en Kieskompas al meer op elkaar. De posities van de partijen op de drie dimensies aan de hand van de StemWijzer zijn als volgt:
Er zijn dus wel verschillen tussen de StemWijzer en het Kieskompas in de selectie van stellingen, maar het onderliggende model van tegenstellingen is redelijk vergelijkbaar. Verschil is wel dat het Kieskompas dit inductieve model niet gebruikt, maar een deductief model (het bekende vierkant). De StemWijzer gebruikt dit model ook niet direct, maar de berekeningswijze sluit wel aan bij het model. Het nadeel van de StemWijzer is dat deze weinig inzicht geeft in de politieke verschillen tussen partijen. Het gebruik van een ruimtelijk model kan daar een bijdrage aan leveren.
Wie een volledig beeld wil krijgen van zijn politieke voorkeur, kan het beste zowel de StemWijzer als het Kieskompas gebruiken. Beschouw de uitkomst niet als een stemadvies, maar als een indicatie van je politieke positie. Kieshulpen zijn daarvoor heel geschikt, maar het is niet mogelijkheid om alle politieke verschillen in 30 stellingen te vatten. Daar is het partijstelsel te complex voor. Dat betekent ook dat er een hoop te kiezen valt. Gelukkig maar!
Vrijdag lanceerde de StemWijzer zijn kieshulp voor de komende Kamerverkiezingen. Eerder was de website van Kieskompas voor 9 juni al live gegaan. Beide stemhulpen rollen nu vechtend over straat met harde verwijten over de kwaliteit van elke kieshulp. Stemwijzer wordt verweten dat de partijposities niet in alle gevallen kloppen met het verkiezingsprogramma, terwijl het Kieskompas slechts zou weergeven “wat de partijstandpunten zouden moeten zijn” volgens de makers van het Kieskompas.
Het maken van een kieshulp is heel lastig. De makers moeten drie lastige keuzes maken: de selectie van de stellingen, het vaststellen van de partijposities en het bepalen van een onderliggend model. De selectie van de stellingen heeft veel invloed op de gegeven adviezen, zo blijkt uit onderzoek. Je kunt vaak makkelijk honderd geschikte stellingen bedenken en de keuze hiervan beïnvloedt het advies. Als er heel veel stellingen over winkelsluitingstijden en medisch-ethische kwesties zijn, zal een VVD’er dichter in de buurt van D66 uitkomen dan wanneer het gaat over privacy of de hypotheekrenteaftrek. Daarnaast is de woordkeus ook belangrijk. Eén stelling van de StemWijzer gaat bijvoorbeeld over de belasting voor “mensen die heel erg veel verdienen”. Maar wat is precies heel erg veel? Als er veel interpretatieverschil mogelijk is, is een stelling eigenlijk niet geschikt. Daarnaast kan de woordkeuze ook het antwoord beïnvloeden. Een stelling als “In Nederland mogen gewoon nieuwe moskeeën worden gebouwd” is daarvan het voorbeeld. Waarom staat het woord ‘gewoon’ daar? Uit onderzoek naar antwoorden op enquêtes blijkt dat het antwoord vaak afhangt van de formulering van de vraag. Het is dus belangrijk om de vragen zo helder mogelijk te stellen en zo min mogelijk misleidend.
Het vaststellen van de antwoorden van partijen leidde de afgelopen dagen tot veel consternatie. Omdat de StemWijzer de partijen het laatste woord geeft over hun positie op stellingen, kunnen partijen die antwoorden ‘manipuleren’. Zo is de PvdA ineens tegen een leenstelsel voor studenten, D66 voor een tweede kerncentrale en het CDA tegen versoepeling van het ontslagrecht. Terwijl in de verkiezingsprogramma’s iets anders staat. In sommige gevallen kan men beargumenteren dat de stelling onhelder is en daarom het antwoord anders dan in het verkiezingsprogramma. Bijvoorbeeld: een sociaal leenstelsel met een studietax zoals de PvdA voorstelt is nog iets anders dan ‘lenen’ door studenten. Maar wel of geen kerncentrale, dat is toch een vrij heldere keus. De aanpak van het Kieskompas, waarbij de maker van de kieshulp uiteindelijk beslist over de positie die hij een partij toebedeelt is veel helderder. Zeker als die keuze wordt gemotiveerd door een schriftelijke bron, zoals een verkiezingsprogramma of website.
Met partijposities op stellingen is de stemhulp nog niet af. Want hoe vergelijk je die posities nu met de keuzes van de kiezer die de stemhulp gebruikt? De stemwijzer gebruikt een simpele maat van overeenstemming: hoe vaker je dezelfde keuze maakt als een partij, hoe hoger de overeenstemming met de partij. Kieskompas gebruikt een andere aanpak. Deze stemhulp plaatst partijen en de kiezer in een tweedimensionaal model, met links-rechts als één dimensie en conservatief-progressief als tweede dimensie. Een voordeel van die aanpak is dat het advies de kiezer niet vergelijkt met partijen op een klein aantal stellingen (30), maar zowel partijen als kiezers een positie geeft in een ruimtelijk model. Daarmee wordt de vergelijking tussen kiezer en partijen meer algemeen. De positie van de kiezer zou minder moeten afhangen van specifieke stellingen. Een nadeel is echter dat over de vorm van het ruimtelijk model verschillen van inzicht bestaan. De politieke ruimte van het Kieskompas is geen absolute waarheid, het is de visie van de makers van het Kieskompas. Andere politicologen zouden waarschijnlijk andere keuzes maken. Niet helemaal anders, maar op sommige punten wel verschillend. Eén voorbeeld hiervan is de vreemde ‘centrale’ positie van de PVV in het Kieskompas model. Dat komt onder andere doordat er bijna geen stellingen over integratie en migratie in het Kieskompas zitten. En de conservatief-progressief dimensie is een vreemde optelsom van religieuze onderwerpen, milieu, bestuurlijke vernieuwing en integratie. De vraag is of je de partijposities op deze stellingen wel kunt optellen – althans of dat iets zegt. Daaruit komt ook het bezwaar naar voren dat een kiezer in het Kieskompas model op exact dezelfde positie als een partij terecht kan komen zonder ook maar op één stelling dezelfde positie in te nemen: waar de kiezer links is, is de partij rechts en vice versa. Hier is de simpelere benadering van de StemWijzer wellicht te verkiezen, omdat er niet allerlei aannames over de structuur van de politieke competitie worden gemaakt.
Het sterke punt van het Kieskompas is dus dat men ervoor kiest om zelf de partijpositie op de stellingen vast te stellen (partijen mogen wel reageren, maar de makers beslissen). De zwakheid van hun benadering ligt in het onderliggende model dat wordt gebruikt. Zo’n model kan de kiezer een goed inzicht geven in de verschillen tussen partijen, maar omdat zo’n model altijd berust op keuzes van de maker, is de vraag welke waarde het precies heeft. Het is lastig te begrijpen dat de StemWijzer nog steeds vast houdt aan het vaststellen van de antwoorden van partijen door die partijen zelf. In 2006 wist CDA-spindoctor Jack de Vries daar al handig mee te manipuleren en nu gebeurt het dus opnieuw. Uiteindelijk wordt het advies van de kieshulp gegeven door de maker van de kieshulp. Hij is dus verantwoordelijk voor de presentatie van de partijen en de match met de kiezer. Hoewel daarbij altijd bepaalde keuzes moeten worden gemaakt, kan een goede kieswijzermaker het vertrouwen in zijn advies versterken door deze keuzes zorgvuldig te maken en daarover transparant te zijn.